‘Altijd wanneer de zondag, zoals vader zei, aan de hemel verscheen, vond vader de splinters in zijn soep’. De zin is de opening van Het lied van het marcheren, een verhaal van amper drie pagina’s. Een poging om het ‘samen te vatten’ kan gemakkelijk uitlopen op meer woorden dan het verhaal zelf telt. Jaarlijks tijdens een feest bij tante zingen de mannen, die allemaal hebben gevochten in de oorlog. Zodra het donker wordt laten ze met trillende stem het lied horen dat hen bindt: het lied van het marcheren. Hun vrouwen luisteren huilend. Op elk volgend feest zijn er weer minder mannen over om mee te zingen. Tot de laatste is gestorven. Op het feest dat dan volgt zetten de vrouwen, zodra het weer donker wordt, de bandrecorder aan en klinkt ‘het lied van het marcheren’.
Eigenlijk is het niet eens een verhaal. Het is meer een impressie door de ogen van de dochter.
De heruitgegeven bundel Barrevoetse februari (eerder in vertaling verschenen in 1987) van Herta Müller telt 27 stukken. Er zijn er bij van nog geen halve pagina en een enkel verhaal haalt bijna de 30. Maar in zekere zin zijn ze allemaal kort. En kaal. Müller houdt van emotieloze, louter registrerende taal. Het zijn staccato zinnen, kil bijna, die zorgen dat tragiek des te dieper doordringt.
Meteen al in het tweede stuk, De grote zwarte as, ontvouwt zich een veelheid aan indrukken van een afgelegen dorp door de ogen van een jong meisje. In haar verbeelding, gevoed door oude verhalen, draaien de gestorvenen onder de aarde aan de grote zwarte as die het leven voortwentelt tot onherroepelijk de volgende sterft. Verder wordt er het zwijgen toe gedaan. Het dorp loopt uit voor zigeuners die een toneelvoorstelling – er is duidelijk de legende van Genoveva van Brabant in te herkennen – komen geven, maar ze worden met achterdocht bejegend omdat ze stelen, zelfs kinderen. De rode kip is al zoek en de jurk die de actrice draagt zal ook wel gestolen zijn.
Het jonge meisje wordt door de moeder op pad gestuurd om een ketting te laten repareren bij de smid en haar wandeling naar hem toe suggereert ons verschillende verzwegen geschiedenissen. Kijkend naar de toneelvoorstelling raakt ze haar ketting kwijt. Aan de lezer dringen zich ondertussen parallellen op tussen de legende en het verhaal dat we lezen.
Zo wordt in nauwelijks 20 pagina’s de beklemmende sfeer van het dorp geschetst, zonder dat Müller sentimenten opdringt.
Dezelfde benauwing stijgt op als Müller vertelt over het vertrek van een zoon naar de oorlog. Tegen de wil van de beide ouders, die echter niet het vermogen hebben hun vrees voor een fatale afloop met elkaar te delen.
Of in de gedachten van een vrouw die bij het graf van haar grootmoeder haar zwangerschap overdenkt.
Alle boeken van Müller zijn niet los te zien van de achtergrond waarin zij als kind opgroeide, als lid van Duitse minderheid in een Roemeens dorp onder de communistische dictatuur. Het leven was er sober en je moest op je woorden passen. Ze studeerde Germanistiek en Roemeens, maar werkte in een machinefabriek. Daar werd ze ontslagen omdat ze weigerde met de Securitate samen te werken. In Roemenië kreeg ze al snel een publicatieverbod.
In Nederland bleef ze lang tamelijk onbekend. Haar Barrevoetse februari werd door De Geus in 1987 uitgegeven, gevolgd door drie romans, maar ze bleef een onbekende voor het grote publiek. Dat veranderde toen ze in 2009 de Nobelprijs voor Literatuur won. Boeken als Ademschommel en de bijtende essaybundel De koning buigt, de koning moordt maakten op een groter wordende kring lezers diepe indruk.
Vaste thematiek in alle stukken is het leven van gewone mensen onder druk van een dictatuur. De verhalen kennen steeds uitgebeende zinnen waarin de schrijfster van de hak op de tak lijkt te springen, maar die een consistent verhaal opleveren over een kleine Duitse gemeenschap in een Roemeens dorp rond de Tweede Weereldoorlog. Wat er precies gebeurde weten we niet uit dit boek – Müller geeft alleen impressies zonder erg concreet te worden – maar uit de andere boeken en het leven van Herta Müller zelf.
Opvallend is hoe vaak de schrijfster werkt met repeterende zinnen en associatieve sprongen. Dat maakt sommige stukken moeilijker toegankelijk dan andere. Het titelstuk Barrevoetse februari bijvoorbeeld: ‘Dit is de tijd vlak na de dood van een vriend.
De lange reis was een spoorlijn, het ijzer van de instanties. De coupé reed. Het raam joeg beelden voor zich uit. Alleen zijn kaakbeen was stukgeslagen. Alleen zijn blik bevroren van de kille verhoren. Alleen zijn brieven en gedichten naakt en uitgelachen.’
Waarover gaat dit feitelijk? Müller noemt geen naam, geen datum, geen arrestatie. Maar het intense verlies en de repressie zijn voelbaar.
Tussen de merendeels barse taal duiken soms plotseling poëtische beelden op. Hoe prachtig wordt niet de ontheemdheid (in Müllers werkelijke leven is die er als lid van een Duitse minderheid in Roemenië) neergezet in één zin: ‘Wat is dat voor een land, dat aan je vingers rukt, als je je koffer optilt’. Of in het laatste verhaal: ‘Aangekomen en er niet zijn’.
En zie het schitterende beeld van de jager die met een veer van een wild hoen op zijn hoed huiswaarts keert. Het verhaal beslaat maar twaalf regels waarvan de laatste drie: ‘De veer staat zo stil dat het is alsof het wilde hoen, in de struiken van het bos of in het vlakke veld, midden in een zomer geen tijd meer heeft gehad om te schreeuwen’.
Lezers, die houvast zoeken in concrete feiten, zullen vaak op bijna hermetische teksten stuiten. Voor hen schrijft Herta Müller niet. Ze legt geen verklaringen af maar slaat des te harder toe door alles kaal te houden.