Soms is het lastig om over een boek of dichtbundel iets te vertellen. Dat kan verschillende redenen hebben, maar de meest voorkomende daarvan is dat er simpelweg weinig of niets bij de lezer is teweeg gebracht. Dat is wij van Herman Leenders is zo’n dichtbundel; de gedichten zijn ‘best aardig’, maar nooit gedenkwaardig; ze blijven niet hangen.
De bundel is opgedeeld in drie delen: Onchristelijke gedachten, Ora pro nobis en . Het laatste deel bevat voornamelijk gedichten die in opdracht zijn geschreven, zoals ‘Naar Remigius’, dat geschreven werd voor het woon- en zorgcentrum Remigius in Pittem.
Vroeger waren het grootouders, groottantes
Dan nonkels, moeders, vaders
Nu wij: wees, weduwe, weduwnaar
Altijd minder broers
Altijd minder zussen
Zodat wij slobberen in ons vel
Wij waren bakker, wever, timmerman
Landsman, stikster, duivenmelker
Wij hadden macht, verstand, kloten, geld
Rouwden en wrochten
Naaiden, koersten, dronken
Werden begeerd, omarmd, hadden lief
Wij hebben de tijd gedood
En de tijd die wij fêteerden
Doodde ons
Zoals later veraf lijkt
Zo onvoorstelbaar
Alsof het gisteren was
Best een aardig gedicht, en de opdrachtgever is er vast blij mee. Dat geldt waarschijnlijk voor alle gedichten die in opdracht zijn geschreven, want het zijn veilige gedichten en daarom – zoals de naam van dit deel van de bundel aangeeft – dus vast ‘naar wens’.
Dat brave, dat ‘naar wens zijn’ geldt eigenlijk voor alle gedichten in Dat is wij. Er staat vrijwel altijd wat je verwacht dat er staat. Neem bijvoorbeeld ‘Forens’ uit het tweede deel Ora pro nobis:
Hij gaat naar het werk
De mensen in de trein zien niets aan hem
Ook de collega’s weten niet beter
Hij antwoordt, verzendt, ontvangt
Pompt koffie op
Niemand merkt dat hij er (niet) is
Terwijl hij telefoneert
Vergaderingen bijwoont
Handen schudt
Zij weten niet wat handen doen
Als ze geen handen schudden
Of vingers wanneer ze niet typen
Zij weten niet wat een mond doet
Als hij niet drinkt of eet
Of waaraan een hoofd denkt
Terwijl het spreekt
Naar waarheid zullen zij zeggen:
Op elke beerput ligt een deksel.
Terwijl je het gedicht leest, knik je waarschijnlijk en denkt ‘ja, zo is het wel ongeveer’. En daar blijft het bij. Je kijkt de volgende dag niet met andere ogen naar de mensen in de trein, of de bestuurder in de auto naast je, of naar de mensen om je heen op het werk, omdat het gedicht niets meer doet dan vertellen wat je al wist. Best een aardig gedicht, maar niet meer dan dat.
Natuurlijk staan er ook mooie zinnen in de bundel en stoot je je een enkele keer even aan een gedicht. Zo verrast ‘Moedertje’ even, maar dat komt slechts omdat de titel je in eerste instantie op het verkeerde been zet. Eigenlijk zegt Leenders het zelf nog het beste in het laatste gedicht van Onchristelijke gedachten:
Als ik schrijf
Als ik schrijf weet ik wat jij zegt
Wat je zegt vind ik helemaal terecht
Het past bij wat ik denk en wie ik ben
Botst nooit met wat ik zou zeggen
Als ik schrijf doe jij
Wat ik denk dat jij zou doen
Tussen wat jij doet en wat ik denk
Dat jij doet bestaat geen verschil
Daarom dat ik ook schrijf
Wat jij schrijft
Het is beter dat jij niet schrijft
Als we onder elkaar zijn
Kunnen we rustig zwijgen.