Wat dichter en filosoof Henk van der Waal met zijn eerste roman De uitbraak precies beoogt, wordt niet snel duidelijk. Hij roert wereldproblemen als klimaat, vluchtelingen, gender, een doorgeschoten economie en voortrazende technologie aan en het lijkt erop dat hij liefde in de ruimste zin van het woord propageert als oplossing. Een universele liefde van en voor iedereen en alles, inclusief de kosmos. Het is nogal wat, wat de lezer in dit boek te verstouwen krijgt.
De uitbraak bestaat uit drie delen. In het eerste, Het Rijk, wonen de sterfelozen, fellows genaamd, in een ‘intens gestabiliseerde samenleving’. Zij zijn niet op de gebruikelijke manier geconcipieerd maar ontworpen en worden met technische middelen gelukkig gehouden. Om de zoveel jaar krijgen ze een ‘regeneratieboost’ om hun sterfeloosheid te revitaliseren. Maar niet iedereen is altijd gelukkig. Er ontstaan ‘eigengereiden’ en ‘binnenvetters’ die met data-analyse, therapieën en farmaca gecorrigeerd moeten worden.
Mislukte boost
De tweeslachtige hoofdpersoon en ik-verteller Gustav is regeneratiespecialist en begeleidt de probleemgevallen. Behalve met de gangbare behandelingen denkt hij dat ‘reflectie en interpretatie op betekenisniveau geldige inzichten omtrent de werkelijkheid opleveren’. Die mening wordt in Het Rijk nauwelijks gedeeld. Als hij zelf weer een boost ondergaat komt hij daar niet zoals gepland en gewenst doorheen. Er daagt het besef dat hij een biologische moeder heeft en hij gaat haar zoeken. Als hij haar, Moon, gevonden heeft breken ze samen door de Glazen Wand, de grens van Het Rijk en een legering van silicium, terbium en goud. De natuurkundigen onder ons zullen weten wat dat oplevert, de doorsnee lezer duizelt het al snel van Van der Waals inventieve technische termen en fantasierijke bewoording van plaatsen, materialen en handelingen.
Baby’tjes
In deel twee van het boek komt Gustav terecht op Het Eiland, de geboorteplaats van Moon. Daar wonen de sterfelijke ‘menselijken’. Over mensen heeft de auteur het niet, noch over mannen en vrouwen. Met Alexis, de vrouwelijke (maar ook hermafrodiet) die hij er als eerste ontmoet komt het tot pathetische liefde. ‘Ik wil me slechts met haar bevruchten. Vlak boven haar vel strijk ik zonder haar te raken mijn handen over haar warmteaura heen. Het is een zegening, eerbiediging en liefdesdaad ineen.’ En even later: ‘We zijn niet meer te houden.’
De eilanders leven geweldloos en in gemeenschap, wat wil zeggen dat alles van en voor iedereen is, inclusief de kinderen. Baren en zogen vindt gelijktijdig door meerdere vrouwelijken plaats – waarbij Van der Waal het steeds over baby’tjes heeft, niet over baby’s of kinderen. De leefgemeenschap wordt geleid door de lamme filosoof, een potsierlijke figuur die – als bij de pietà – op Alexis’ schoot hangt. Hij kwijlt, tettert en schettert en tijdens het tribunaal waarvoor de twee geliefden met hun ‘exclusieve liefde’ moeten verschijnen, hangt hij tussen twee dragers. De veroordeelden worden verbannen naar De Zone, deel drie van het boek.
Kapstok voor verhaal
Door het hele boek heen spelen de lust en de liefde. Voordat Gustav op het eiland belandt zijn er al twee uitgebreide seksscènes gepasseerd en meerdere zullen volgen. Buiten Het Rijk ervaart hij geregeld een ‘liefdevolle gloed’ in de ogen van de vrouwelijken. Hij is een willoze figuur die zich laat overdonderen en leiden door de vrouwen op zijn pad, Moon, Alexis en later Bitya. Ook de gidsen die in het boek voorkomen zijn vrouwen aan wie Gustav zich gedwee onderwerpt, al laat Van der Waal hem voor de vorm wat tegensputterende gedachten hebben. Vreemd is een zekere animositeit die voortdurend in competitieve dialogen tussen Gustav en de vrouwen opklinkt. Ze is niet logisch, er is geen reden voor. Misschien dat Van der Waal probeert via dit spel van aantrekken en afweren spanning te creëren, maar dat werkt niet. Het doet kinderlijk aan. De personages zijn plat en eigenlijk oninteressant. Hun gedrag wordt vervat in clichés als ‘staart onbestemd in de verte’, ’tovert een lachje op haar gezicht’, en ‘als door een wesp gestoken’. Wellicht zijn de personages bedoeld als kapstok waaraan de auteur het grote onderliggende verhaal kan ophangen: het belang van leven en dood, deel zijn van het universum, leven in overeenstemming met de natuur en de natuurwetten.
Overtuigend beschreven in deel een is Gustavs eigen bewustzijn als hij nog in de baarmoeder zit, en dat geldt ook voor de steekhoudende aanklachten en pleidooien tijdens het tribunaal in deel twee. En in deel drie formuleert de auteur scherp: ‘Technologie heeft de neiging om te woekeren. Voor je het weet ben je niet veel meer dan een brok energie om die woekering te voeden. Als dat eenmaal zo ver is, trekt die woekering zich niets meer van je aan en is je autonomie de illusie die ze altijd al dreigde te zijn.’ Andere frasen zijn moeilijk te doorgronden omdat de auteur lastig herkenbare leefsituaties in onbekende substantie voorschotelt, zoals het leven van de menselijken in glaslemen bollenraten in de bomen. Sommige zinnen zijn wonderlijk, bijvoorbeeld dat iemand op mos op zijn tenen naar een slapende toesluipt. Op je tenen sluipen op mos?
Ideale samenleving
Om zijn verhaal de ruimte te geven heeft Van der Waal een heel arsenaal aan interpretatiemogelijkheden van levensbeschouwingen ontsloten. Er zijn elementen van science fiction, sprookjes, new age en esoterie. Een grote plaats is ingeruimd voor androgynie en tweeslachtigheid. Ook metafysica, ruimte-/tijdmaterie en filosofie zijn erin verwerkt. Zo kan de lezer stuiten op Spinoza, Sartre, Newton en Descartes, en ongetwijfeld is er nog veel meer filosofisch en natuurkundig gedachtegoed door het verhaal verweven. Interessant voor wie het herkent, de niet-ingewijden zal het ontgaan.
De Zone lijkt het ideaal waar het Van der Waal om te doen is. De menselijken leven in bollenraten van glasleem in de bomen. Doden worden opgenomen in de boomkruinen en vandaar in de kosmos. Alle menselijken zijn er tweeslachtig, er wordt gepaard en gebaard met en door iedereen, maar zwangerschappen duren lang en zijn beperkt. Tegenstrijdig is dan wel weer dat de exclusieve liefde tussen twee menselijken als het hoogste wordt gezien.
Het is een indrukwekkend maar moeilijk boek dat Van der Waal via zijn bewonderenswaardige verbeeldingskracht opdist en sommige scènes zijn lastig serieus te nemen. Uiteindelijk lijkt zijn verhaal toch te gaan om liefde tussen twee mensen en de voortplanting. Met als extraatje een allesomvattende liefde voor leven en dood en verbondenheid met het universum in een ideale samenleving. Een respectabel idee, maar in het hier en nu blijft het tobben met de mens.