Wat te doen als je vader die je jarenlang niet hebt willen zien plotseling oud en ziek bij je opduikt. Lin Bankers, hoofdpersonage uit de debuutroman Hawaï 2000 van Heidi Koren maakt een opmerkelijke keus. Ze prakkiseert er niet over om hem binnen te laten. Sterker, ze wil hem zo snel mogelijk kwijt. Als dat niet lukt, laat ze hem bivakkeren op de veranda van haar huis, in wind en vrieskou desnoods. Op die veranda staat haar nieuwe bank, de Hawaï 2000, gekocht omdat ze van de bedrijfsarts ‘leuke dingen’ moet doen. Lin zit namelijk thuis met een burn-out. De Hawaï 2000 kan niet door de deur naar binnen en daarom heeft ze hem zolang op de veranda gezet. Als Lin ’s avonds haar hond uit wil laten, zit op die bank haar vader, daar neergezet door zijn tweede vrouw. Met een briefje erbij.
Dit absurde gegeven roept direct de vraag op wat zich tussen dochter en vader heeft afgespeeld. Waarom kan Lin niet het minste gevoel van mededogen voor haar dementerende vader opbrengen? De onalledaagse situatie brengt bovendien een laconieke en toch ook wat stekende humor in het verhaal.
De vader (Lin noemt hem pa) laat het in zijn dementie gelaten over zich heen komen. Lin daarentegen absoluut niet. De plotselinge komst van haar vader schopt haar leven overhoop en daar was het toch al niet zo best mee gesteld.
Toevlucht in zwemmen
Met name in het hoofdstuk ‘Zwemmen’ kijkt Lin terug op haar jeugd. Zij en haar jongere zusje Sanne groeien op in een verre van stabiel gezin. Ze gaan gebukt onder pa’s aanwezigheid en de ruzies tussen vader en moeder nemen alsmaar toe. Financiële problemen worden opgelost, maar vrolijk wordt het niet meer in huis. ‘[…] de klep van de nieuwe piano bleef dicht.’
Lin zoekt haar toevlucht in het zwemmen. Ze is het liefst onder water, waar het stil is. Als ze aan de rand van het zwembad een rokende jongen ziet staan trekt ze een conclusie die bepalend is voor haar verdere leven. ‘Het zag eruit alsof hij in staat was zichzelf buiten de wereld te plaatsen. Niets leek hem te kunnen deren. Dat leek me het meest aantrekkelijke dat ik bedenken kon.’
De moeder is uiteindelijk nauwelijks meer in staat voor zichzelf of voor haar dochters te zorgen. Toch verlaat de vader het gezin. ‘Pa liet mijn moeder, mijn jongere zusje en mijzelf achter in de niet-afbetaalde eengezinswoning in Dukenburg […]. Zelf ging hij wonen in het Groene Hart, waar hij introk bij zijn nieuwe vriendin, die al snel zijn vrouw werd en ook de moeder van zijn nieuwe kinderen.’ Het verwijt is voelbaar, de beschrijving nuchter en beheerst.
Haar leven lang is Lin op de vlucht. Als ze met haar hond wandelt heeft ze oordopjes in om de stilte te ervaren, zoals vroeger met het zwemmen, en zich af te sluiten van de wereld. Ze is gehard en houdt andere mensen op afstand. In eerste instantie noemt ze vrijwel niemand in haar omgeving bij naam. De namen van haar ouders vernemen we indirect vanuit een brief of envelop. Haar buurman is Buurman. Toch is hij het die zich om haar en haar vader bekommert.
In het laatste hoofdstuk, ‘Scherven’, weet Lin de cirkel te doorbreken. ‘Ik heb het te lang laten duren.’ Je gunt het haar van harte dat ze de scherven van haar leven op kan rapen en een nieuwe start kan maken.
Afpellen als een ui
Koren heeft haar personage het beroep van psychotherapeute meegegeven en Lin weet precies hoe ze haar cliënten aan moet pakken. ‘De meesten zijn als uien die je laag voor laag kunt afpellen.’ Dat is ook wat Koren met haar personage doet. Het karakter van Lin en de kleine en grote gebeurtenissen uit haar jeugd die haar gevormd hebben, worden laagje voor laagje blootgelegd. Koren doet dit in korte scènes, met soms sterke details die verraden hoe het met Lin is gesteld. Ze benadert de gebeurtenissen in haar leven onderkoeld. Het is haar bescherming, die in een heel eigen en aantrekkelijke vertelstem tot uiting komt. Geen eindeloos gepsychologiseer of expliciete verklaringen. De scènes en dialogen spreken voor zich. Het stelt dan ook teleur als Lin aan het begin van het vijfde hoofdstuk vertelt wat het zwemmen voor haar heeft betekend. De lezer heeft dit al begrepen, waardoor het bijna voelt als een overbodig stukje uitleg.
De taal is helder en de woorden zijn zorgvuldig gekozen. Misschien dat het daardoor opvalt dat Lin wel erg vaak ‘ogen op zich voelt branden’.
Merel
Tegen het einde van het boek is er een korte passage waarin Buurman stelt dat ‘het’ toch niet de schuld van de vader is. Het is een interessante vraag. Kan de schuld alleen bij de vader worden gelegd? Mogelijk had hij zijn redenen, maar die kennen we niet. Het verhaal zoals Lin het ons vertelt, wordt bepaald door het perspectief dat zij als kind had. Een kind dat niet kan duiden wat er om haar heen gebeurt en waarom. De volwassen Lin wil van geen twijfel weten. ‘Ik wil dat het zijn schuld is.’ ‘Wel’ is haar stellige, bijna kinderlijke antwoord.
Een verklaring voor het gedrag van de vader wordt niet gegeven, maar misschien is een antwoord te vinden in de gewonde merel die heel het verhaal bij hem op de Hawaï 2000 zit. Waar Lin als meisje ervan uitging dat haar ontsnapte parkiet vanzelf bij haar terug zou komen, geeft haar vader de merel die hem al die tijd op de veranda vergezeld heeft, de vrijheid.
In Hawaï 2000 wordt meer verteld dan er in woorden staat. Door de onderkoelde vertelstem wordt het nergens zwaar. Achter één enkele zin kan een wereld schuilgaan. Er wordt veel gezegd en veel ook niet en dat heeft in beide gevallen betekenis voor het verhaal. Het maakt deze roman voller dan zijn geringe omvang doet vermoeden.