Al het teloorgegane
Hans Tentije’s montere melancholie in Gissingen, gebeurtenissen
Hans Tentije publiceert al 40 jaar poëzie. In die tijd evolueerde zijn thematiek van ontgoocheling (omdat de jaren zestig voorbij gingen) in montere melancholie (want alles gaat voorbij, maar herinneringen blijven). In Gissingen, gebeurtenissen worden verdwenen werelden en voorbije gebeurtenissen weer tot leven gewekt in de taal van toen.
Graven in de taal
In Tentije’s laatste bundel wordt veel opgeroepen en weinig gemijmerd. Het verleden wordt dargestelt, in woorden en zinnen die knisperend fris zijn, maar stammen van minstens veertig jaar geleden. Nog geen pc of tv in zicht, maar wel archiefkasten, uitgelopen inkt, kleiputten, tichelovens, bediendenknoppen, rijstvloei, fondantkleurige neonreclame en een penetrante melange van Oost-Europese tabak en dieselolie. Regels waarin verrassend gewone woorden opduiken, waarvan we vergeten zijn dat we ze niet meer gebruiken. En zinswendingen en volzinnen die archaïsch zouden zijn als ze niet zo vitaal waren. Fonkelende taal die de wonderbare sensatie oproept van een actueel gemaakt verleden.
Schaars worden geografische aanduidingen verstrekt. In ‘Noorderlicht’ wordt rondgezworven in Duitsland (Glückstadt, ‘Lungenheilstätte für Frauen‘) in ‘Ergens onderweg’ in het Oostblok, gezien de Roemeense plaatsen Putna en Suceava, en in West Somerset. De afdeling ‘Gissingen, gebeurtenissen’ speelt zich af in Duits Oostenrijk kort voor de Tweede Wereldoorlog– vermoed je op grond van ‘postzegels van 60 Heller’ en ‘Het Prater’, terwijl het laatste gedicht zich mogelijk in België afspeelt, gezien de zes ‘Belze paarden’ die er in optreden. Maar daarover later meer.
Crime passionel
In het titelloze eerste gedicht van de bundel vertelt Tentije een verhaal, bijna geheel opgetrokken uit dingen en de woorden daarvoor. Een opeenstapeling van beschrijvingen zoals (we doen een willekeurige greep): ‘doods aandoende buitenwijken, vervuilde berichten en tegenstrijdige geruchten, de uitgelopen inkt van de systeemkaarten, de telefooncel een uur ervoor’ enzovoorts. Rijke evocatieve regels, die het kantoorleven van minstens een halve eeuw geleden oproepen, en van alles suggereren: verval en onheil bijvoorbeeld, maar ook een moment waarop iets gebeurde, gezien die telefooncel ‘een uur ervoor’. Aan het eind (na te zijn gestruikeld over ‘vrijgegeven lichamen´ en ‘de plastic handschoenen bij de visitatie’) blijk je in een moordverhaal beland. Misschien wel een crime passionel (‘het gebons op de voordeur als het orgasme bijna bereikt is’), misschien wel op kantoor (‘de op straat gesmeten, opengesprongen archiefkast’). Uiteindelijk blijf je achter met ‘de vragen, de vragen’.
In de cyclus ‘Biliard Palace Hotel’ wordt tussen begin en einde van een telefoongesprek met een oude geliefde een vroeger rendez-vous beschreven (in het hotel uit de titel), dat uitloopt op een kroegentocht en mislukte liefdesnacht. En op clandestien biljarten in de vroege ochtend. Maar in het telefoongesprek wordt die mislukking verdrongen door ‘haar lijfgeur’ die uit de telefoonhoorn komt, met alle gevolgen van dien: ‘aanzwellend geruis, bloed dat kolkte, vlagen als van een windhoos / die mijn, onze zinnen overhoop gooiden, beloften / verbraken maar de boel daarop gewoon weer herstelden – // nasmaak en voorspel, nogmaals bijna, het ontzegde / vroeger of later.’ De spanning tussen het oproepen en het voelen, de eigenmachtigheid van de herinnering en het onvermogen die ongedaan te maken, daar gaat het over in deze bundel.
Dieper wortelende schaduwen
Een aantal gedichten onthutst. In de afsluitende cyclus ´Gissingen, gebeurtenissen´ bijvoorbeeld, die zich afspeelt in Oostenrijk. Op een koude ochtend ziet een oudere vrouw haar tuinman in de weer met mollenklemmen, tegen de achtergond van een mistige rivier. Ze herinnert zich dan weer hoe haar geheime geliefde daar door twee mannen in vale regenjassen werd afgevoerd in een ‘hooggerugde zwarte limousine. ‘Ik kan nergens / navraag doen zonder argwaan te wekken’ bedenkt ze. Joods of communist, denk je dan. De nieuwe orde slaat terug. De tragiek wordt klemmend als de vrouw zich realiseert dat ze zou moeten liegen als ze haar ook oppakken, ‘want het weinige dat ik van hem weet / is voor zulk soort mensen onmogelijk te bevatten’. Of in ‘Prater’ (een amusementspark in Wenen), waar een oude vrouw in een vestje ‘met sleetse ellebogen’ bezeten notities maakt in een kapotgeschreven notitieboekje. Ze wordt met rust gelaten door de terrasbezoekers, gerespecteerd door de kelners. ‘Het leek wel of ze haar leven / herschrijven wilde – maar dieper wortelende / schaduwen verliezen nooit in het echt, hoogstens // in illusies soms hun greep – ‘.
Onuitwisbaar opgeroepen
Die dieper wortelende schaduwen heersen in meer gedichten, vooral ook in het laatste, ‘Eerdaags’. Te lang om te citeren en te complex om in al zijn details te duiden, maar o wat is het goed, mooi en triest. Over een oudere dame en een eekhoorn die op de vlucht slaat voor ‘ijzer beslagen voetstappen’, over een miskraam aan de Franse Riviera, en de paarden van de brouwerij van haar vader, die ooit door ‘een verreisde ordonnans’ werden gevorderd voor het leger: ‘daar stond ze, haar wang tegen een van de stalwarme flanken gedrukt / en hoorde hem, terwijl hij zijn linkerbeen over het zadel / van zijn motorfiets zwaaide, nog zeggen dat hun witte manen / hem aan net getapt, schuimend bier deden denken // of hun voerman hem werkelijk ter plekke naar de strot / had willen vliegen, kon ze zich niet meer heugen, maar wel / hoe er pis door haar gebreide wollen / onderbroek drong en op het net ververste / dwarse stro sijpelde’. Witte manen en bierschuim, vluchtende eekhoorn en aanvliegende voerman, een miskraam boven de bidet en sijpelende pis – het mechaniek van de associaties, de schaamte en de rouw waarmee we ons leven herbeleven zijn onuitwisbaar opgeroepen.
Tentije nam in april in het Belgische kunstenaarsdorp St. Martens-Latem voor het gedicht ‘In het merengebied’ uit deze bundel de Karel van de Woestijneprijs in ontvangst. Nederlandse jury’s opgelet. Meesterschap is dun gezaaid.