In een tijd waarin de status ‘herontdekt’ een boek de beste papieren geeft om een verkoopsucces te worden, verschijnt met Een waanzinnig begin alweer het vijfde boek bij uitgeverij Cossee van de ‘herontdekte’ Duitse schrijver Hans Fallada. Geschreven in de warrige tijd vlak na de Tweede Wereldoorlog, had het niet veel gescheeld of het boek zelf was er niet geweest. De auteur was niet zo met het resultaat in zijn sas. Naast de ‘nederlagen van het dagelijkse leven en de depressies, ziektes en moedeloosheid’ had er ook wat hoopvols tegenover moeten staan. Maar daar is het niet van gekomen, klinkt hij verontschuldigend in zijn voorwoord en daarmee is het boek eigenlijk meer een ‘ziektegeschiedenis’.
Dat het tóch is gepubliceerd, is vanwege het ‘waarheidsgetrouwe’ karakter. Niet dat het geen roman zou zijn, want niets wat erin beschreven is, is werkelijk zo gebeurd. Maar het had allemaal ‘zo kunnen gebeuren’… En zo laat dit ‘document humain’ goed zien hoe Duitsland zich na de verloren oorlog op het nulpunt bevindt, en hoe het tot wanhoop vervallen volk het opportunisme tot levenskunst verheft. ‘Hoe bijna alle mensen hun geloof kwijtraakten en uiteindelijk toch een klein sprankje moed en hoop terugvonden’. De opflakkeringen van hoop die het hoofdpersonage dr. Doll ten deel vallen zijn vooral aan zijn morfineverslaving te danken. En aan het feit dat diezelfde Doll schrijver is van professie en verrassend veel weg heeft van Fallada zelf, dankt dit boek zijn sterk autobiografische karakter. Maar wat heet autobiografie bij een schrijver wiens leven leest als een roman? De opportunist, alcoholist, flessentrekker en opiumverslaafde die Fallada was, kon in ieder geval ruimschoots uit eigen ervaring putten om zijn hoofdpersoon gestalte te geven.
Fallada ontziet zijn alter ego allerminst. En op zijn beurt voelt Doll zichzelf – gelukkig voor de lezer – slecht genoeg om zich niet boven zijn medemens verheven te voelen. De enigen die een voorbeeldige rol vervullen zijn de Russen. Het Rode Leger wordt hier niet afgeschilderd als een plunderend stelletje groepsverkrachters. Integendeel, ze wijzen je in het donker de weg en zijn niet te beroerd de deur voor je open te houden. Dit smetje, een knieval voor de communistisch gezinde, naoorlogse uitgever van Fallada, ondergraaft natuurlijk enigszins de documentaire waarde van het verhaal. Maar in dit boek komen de bevrijders uit het oosten nauwelijks voor en daarnaast zijn de expliciete verwijzingen naar de politieke crew van Hitler, Churchill of wie dan ook op de vingers van een hand te tellen. De auteur van Kleiner Mann, was nun zweert ook in dit boek weer bij de gewone man. En aangezien Fallada hier zijn eigentijdse wereld beschrijft, blijft de lezer verschoond van obligaat vertoon van research waarmee tegenwoordig menige historische roman wordt ontsierd.
Het verhaal omvat de periode van eind april 1945 tot juli 1946 waarin in filmische stijl de wederwaardigheden van de sterk op elkaar betrokken 52-jarige dr. Doll en zijn 28 jaar jongere vrouw Alma worden uitgetekend. Na een nachtmerrieachtige ouverture, ziet het er in het begin nog even hoopvol uit. Doll en Alma lijken als enigen in hun Duitse provinciestadje hogere verwachtingen te hebben van de Russen dan van de verdreven nazi’s, als gevolg waarvan ze dan ook door hun stadgenoten met de nek worden aangekeken. Het besef echter evenzeer Duitser, en dus evenzeer deel te hebben aan de slechtheid en misdadigheid van zijn volk, wordt Doll bijgebracht door de wijze waarop Russische officieren zijn ingestuurde welkomstgroet ‘Tovaritsj’ negeren en hem daarbij zelfs aankijken als was hij een ‘verachtelijk dier’. Hij mag dan wel geen gemene zaak met de nazi’s hebben gemaakt, hij behoort intussen niet minder tot dit afzichtelijke volk dat zich door zijn nazimisdaden tot in alle uithoeken van de wereld gehaat heeft weten te maken. Als koeherder respectievelijk zakkendraagster zien we het echtpaar de eindjes van hun schamele bestaan aan elkaar knopen. Maar door ‘een reeks van toevalligheden’ – het verhaal verspringt van scène tot scène – wordt Doll door de plaatselijke Russische commandant tot burgemeester van zijn stadje benoemd. Daarmee zien zijn medeburgers hun meest gehate man tot hun burgervader gemaakt. Maar Dolls aanpak van profiteurs en zwarthandelaren is weinig succesvol, al tekent Fallada enkele meesterlijk ten voeten uit. Zijn medeburgers zitten niet op zijn politieke standpunten te wachten en keren zich massaal tegen hem. Doll ziet dat het Duitse volk zijn verlies niet naar behoren weet te dragen. ‘Ze hadden niets meer dat de moeite waard was om te verbergen, deze mensen uit een volk dat zijn nederlaag zonder enige waardigheid en zonder de geringste fierheid droeg.’
Maar in Dolls eigen gedrag is de waardigheid soms ook ver te zoeken: na zijn toespraak namens het nieuwe stadsbestuur van de officieren van het Rode leger, is hij te beschonken om naar huis te lopen. Het morele verval van Duitsland wordt niet met opgeheven vingertje verhaald; het wordt door Doll gediagnosticeerd met de machteloosheid het een wending ten goede te geven en het besef zelf niet veel beter te zijn. ‘Hij was zelf een van die Duitsers, hij was een Duitser, een woord dat overal ter wereld een scheldwoord was geworden. Hij was een van hen, er was niets wat hem van de anderen onderscheidde. (..) hij kon ze niet meer haten, alleen al omdat hij een van hen was. Hem resteerde alleen krachteloze verachting – en zichzelf verachtte hij niet minder dan alle anderen.’ Kon hij zichzelf en de mensen om hem heen eerst nog de kracht toewensen hun lot te dragen, gaandeweg maakt apathie zich van hem meester en grijpt de depressie hem bij de kladden. ‘Nee, hij zat daar gewoon, zonder heldere gedachten. Als hij zijn gemoedstoestand had moeten beschrijven, had hij misschien gezegd dat er in zijn binnenste niets dan mist was, grijze, ondoorzichtige mist, waar niets doorheen kon dringen, geen blik, geen geluid. En verder niets meer…’
Uit pure machteloosheid zakt Doll in een zware depressie weg. Daarmee kan de ziektegeschiedenis eerst echt los gaan en dient de morfineverslaving zich weldra aan. Zowel bij Doll als bij zijn vrouw, als bij zovele ‘mensen die net als hij wanhopig waren over zichzelf en over Duitsland, mensen die onder de last van alle vernederingen en schaamteloosheid waren ingestort en hun toevlucht hadden gezocht in kunstmatige paradijzen. Allemaal zochten ze – net als hij – de ‘Kleine Dood’. (…) Overal dezelfde vlucht uit het heden, de weigering de last op hun schouders te nemen waarmee de smadelijke oorlog alle Duitsers had opgezadeld.’
De handeling heeft zich naar Berlijn verplaatst waar Doll en zijn vrouw een woning bezitten. De stad is ondergedompeld in een lugubere sfeer. Hebben ze zich eerst nog verkneukeld bij het vooruitzicht tot rust te komen in hun vertrouwde huis, gaande hun tocht door het nachtelijke Berlijn, tussen kraters en puinhopen, zien ze hun kansen hierop steeds verder slinken. Uiteindelijk treffen ze hun huis weliswaar in redelijke staat aan, maar de verrotting toont zich in zijn nieuwe bewoners aan wie de woning door de Dienst Volkshuisvesting is toegewezen. Deze laten zich niet zomaar uit de woning redeneren en tonen zich gretig slachtoffer van van alles en nog wat en allesbehalve schuldig voor het jammerlijk verdwenen huisraad. De oorlog heeft het echtpaar Doll veel ontnomen, maar van hun beider verslaving komen ze maar niet af. Niet bij machte de misère het hoofd te bieden, laten zij zich verleiden door de morfine en de geborgenheid van een gehospitaliseerd leventje: ‘Nu gaan we in behandeling – we zijn opgebrand -, dus nu gaan we gewoon lekker luieren.’ Zelfmoord wordt nog overwogen: ‘hij verzamelde informatie over cyaankali, morfine, scopolamine, over de doses die gegarandeerd een dodelijke werking hadden (…) hij wilde er klaar voor zijn als hij te eniger tijd genoeg kracht zou bezitten om ‘het’ te doen, om de enige uitweg te benutten die een Duitser vandaag de dag nog overbleef.’
Maar wonderwel kleurt het verhaal nergens inktzwart. Dat is te danken aan de Fallada’s stijl, die pendelt tussen hoop en wanhoop. Na een klein ontbijtje kan alles er meteen ‘hoopvoller’ uitzien, maar even verder leest men: ‘Het zal allemaal duidelijk worden, al zat het meestal niet mee.’ De Dolls ondervinden steun aan elkaar, al slepen ze elkaar ook mee in hun verslaving. ‘We staan aan de rand van de afgrond’, stelt hij dan ook vast. Beschrijvingen van een wonderlijke stoet morfineverslaafde doktoren en een met zelfdoding flirtende arts, geven het boek hier en daar groteske allure. Maar de toon slaat niet door naar cynisch effectbejag, en aan de andere kant krijgt onverhuld moralisme ook geen kans. In Een waanzinnig begin ironiseert de verteller Dolls doen en laten te zeer om het een eenduidige kant op te sturen. ‘Als hij serieus nog eens aan het werk wilde gaan en iets wilde betekenen, dan kwam het alleen op hemzelf aan: hij moest zelf zijn apathie overwinnen, opstaan, het vuil van zich afkloppen en aan het werk gaan. Maar zover was Doll op dat moment nog lang niet. Toen het eindelijk vrede was, dacht hij nog lang dat iedereen erop zat te wachten om hem weer op de been te helpen.’ Maar zijn herstel gaat met vallen en opstaan. Uiteindelijk wordt hem de helpende hand gereikt door literator Granzow, die al maanden naar Doll zou hebben gezocht en die hem als een verloren zoon verwelkomt. Deze Granzow, gemodelleerd naar de dichter en politicus van de latere DDR, Johannes Becher, houdt Doll voor dat juist híj, schrijver van Wat nu, kleine man? in staat is de ontreddering van de oorlog voor de gewone man te beschrijven. ‘Je zult zien: op een dag schrijf je toch nog dat ene boek waar iedereen op zit te wachten!’ Dat is in dit boek nog toekomstmuziek, want alle goede voornemens ten spijt geeft de hardnekkige verslaving zich niet zomaar gewonnen. Aan het slot zien we hoopvolle tekenen, wanneer Doll en zijn vrouw een nieuwe woning betrekken. In werkelijkheid zou hij inderdaad dat ene boek nog schrijven. Maar die ultieme oorlogsroman, Alleen in Berlijn, zou zijn zwanenzang blijken. Het schrijven had de door verslavingen en ongezonde levenswandel verzwakte auteur zozeer uitgeput dat hij vóór de roman verscheen, in een ziekenhuis was overleden.
Met Een waanzinnig begin is weer zo’n typisch Falladaboek vertaald, waarin in een soepele en stijlvaste toon de onrust voelbaar is en waarin de lezer het verhaal wordt ingezogen vanwege de tragiek, echter zonder dat de hoop op beter het loodje legt. Naast de kunstmatige paradijzen biedt ook de liefde soelaas. De sterke band tussen Doll en Alma wordt door Fallada goed getroffen. Twee die elkaar blindelings vinden en in hun verslavingen elkaar even blindelings volgen. Deze auteur verstaat de kunst een verhaal met meesterhand te schetsen en zijn personages te bezielen met zelfdoorleefde hoop en wanhoop.
Een waanzinnig begin
Auteur: Hans Fallada
Vertaald door: Anne Folkertsma
Verschenen bij: Uitgeverij Cossee
Aantal pagina’s: 272
Prijs: € 22,90