De eerste roman van Hannah van Binsbergen (1993) heet Harpie, naar het gelijknamige hoofdpersonage dat al even bijzonder is als haar naam. Van Binsbergen was al eerder zichtbaar in de literaire wereld: met haar eerste dichtbundel Kwaad gesternte won ze in 2017 de VSB-poëzieprijs. Zij was de jongste dichteres die deze prestigieuze prijs won.
In Harpie staat een jong en knap meisje centraal dat zich in een isolement bevindt. Ze maakt haar post niet open en bekommert zich evenmin over de stapel beschimmelde borden die in een teiltje in de hoek van de kamer staat. Wat echter het meest in het oog springt zijn de gesprekken die ze al vanaf de eerste pagina voert met iemand die zij afwisselend Lucifer en Satan noemt.
Satan en de dood
Het uiterlijk van dit personage varieert van ‘een grappig mannetje […], een klein bloedduiveltje met zwarte schubben en prachtige gouden paddenogen’ tot een vertrouwenwekkende vijftiger, gekleed in een ‘geruit overhemd met wiebertjesspencer’. Naarmate het verhaal vordert, ontwikkelt dat enige wezen met wie Harpie nog echt contact heeft zich tot een therapeutisch aandoende stem, die fungeert als een soort alter ego. Harpie blijkt gekweld te worden door de continue gedachte om er ‘een eind aan te maken’ en ze reflecteert op die gedachte door daarover in gesprek te gaan met Satan. Het boek begint als volgt:
‘Als je lang genoeg naar een plas bloed kijkt, zul je zien dat er een gat ontstaat, een portaal naar een andere wereld. Haar handen trilden niet maar lagen open en verbaasd op tafel.
Je zou kunnen overwegen om iets op de muur te schrijven met dat bloed, lijkt dat je niet dramatisch?
Bek houden, daar weet jij niks van.
Kom op, kind, als er een moment in je leven is dat je het je kunt veroorloven om een beetje reflectief te zijn, dan is het wel tijdens je zelfmoord.
Ik ben geen zelfmoord aan het plegen.
Wat, in de naam van de heilige tering, ben je dan aan het doen?’
Receptioniste en callgirl
De toon is vanaf de eerste bladzijde gezet omdat de vragen naar aanleiding van deze heftige en bloederige eerste scène over elkaar buitelen. Wat is er aan de hand? Met wie wordt deze monologue intérieur als dat het al is gevoerd en wat is de functie ervan? Vervolgens komt het boek helaas tamelijk traag op gang. De tweeëntwintigjarige Harpie blijkt een zielig vereenzaamd meisje dat is opgehouden met haar studie. Ze is broodmager, heeft een stukgelopen relatie achter de rug en voelt zich vrijwel niet meer in staat om haar huis te verlaten; voor haar redenen genoeg om zelfmoord te overwegen. Omdat de rekeningen zich ondertussen opstapelen en omdat ze haar ouders niet de illusie wil ontnemen dat ze zich in haar eentje prima redt in de grote stad, neemt ze zich wat pragmatisch voor om tot haar volgende verjaardag toch te proberen iets van het leven te maken en haar zelfmoordplannen voorlopig in de ijskast te zetten.
Ze gaat naar een uitzendbureau en krijgt voor overdag een simpel en slecht betaald baantje als receptioniste aangeboden. Daarnaast verdient ze ’s avonds en ’s nachts aanzienlijk meer geld met haar baantje als luxe callgirl. De beschrijvingen van de handelingen die ze verricht met haar klanten zijn voor de lezer vaak huiveringwekkend, alhoewel Harpie zelf weinig moeite lijkt te hebben met wat er van haar verwacht wordt. Terwijl ze zich gewillig schikt naar de soms perverse wensen van haar cliënten bedenkt ze bijvoorbeeld dat ‘kledingrichtlijnen voor escort tamelijk dicht bij die voor receptioniste [blijken] te staan’. Van Binsbergen heeft een prettig lezende, droogkomische manier van schrijven. De apotheose waarmee het boek eindigt doet wat kluchtig aan.
Duiding
De auteur geeft haar lezers veel vrijheid in de interpretatie van haar debuut. Een aantal thema’s wordt losjes geschetst, het is aan de lezer om er verder mee aan de slag te gaan. Er lijkt een strijd aan de gang tussen goed en kwaad in Harpie, maar net als in het echte leven is niets helemaal zwart of wit. Filosofische beschouwingen worden afgewisseld met vrij platvloerse beschrijvingen van seksuele handelingen. De gesprekken met Satan krijgen steeds meer het karakter van therapeutische sessies, of doen denken aan schizofrenie of een meervoudige persoonlijkheidsstoornis, maar het ontbreekt de lezer aan houvast om het hoe en waarom ervan te doorgronden. Veel vragen die tijdens het lezen opborrelen worden niet of onvoldoende beantwoord.
Het zou prettig zijn geweest als er door de schrijfster meer duiding gegeven zou zijn aan bijvoorbeeld het feit dat Harpie een nakomertje was in het gezin waar ze opgroeide, aan de redenen van de verbroken relatie met Albert en aan de relatie met haar broer. Enerzijds wijst de schrijfster in een bepaalde richting door te vermelden dat Harpie is opgegroeid in Helmond, dat haar achternaam Poelgeest is, dat haar broer Joris heet en door te verwijzen naar De hel van Dante. Anderzijds blijft het onduidelijk wat de toegevoegde waarde is van de gesprekken met Satan aan het verhaal, waardoor het karakter van Harpie ergens tussen meelijwekkend en irritant komt te zweven. Dat Van Binsbergen kan schrijven heeft ze zeker bewezen, maar de pluri-interpretabiliteit van poëzie geeft in het proza van deze kleine roman de lezer onvoldoende vaste grond onder de voeten.