Voor iemand die zichzelf als ‘de ongelukkige minnaar’ omschreef had het voor de hand gelegen de vrouw van zijn dromen in een rijdende trein aan zich voorbij te zien snellen. De Franse dichter, prozaïst en kunstcriticus Guillaume Apollinaire (1880-1918) had op 2 januari 1915 in Zuid-Frankrijk echter het geluk aan zijn zijde toen hij in de trein de 22-jarige Madeleine Pagès ontmoette. Hij ging terug naar het front., zij keerde na een vakantie huiswaarts naar Algerije. Er werden adressen uitgewisseld. En weldra kwam een correspondentie op gang gedurende welke de dichter haar, zonder elkaar een tweede maal ontmoet te hebben, om haar hand vroeg. Bijna een jaar na hun eerste ontmoeting zocht hij haar in haar woonplaats Orhan, Algerije op. Toen Apollinaire in maart 1916 een hoofdwond opliep door een granaatscherf, bekoelde zijn liefde voor haar. Uiteindelijk zou hij in hetzelfde jaar als waarin hij aan de Spaanse griep zou sterven met een andere vrouw trouwen.
Relatie in brieven
Al met al hebben Apollinaire en Madeleine elkaar anderhalf jaar lang intensief bestookt met brieven. Zij werd zijn muze aan het front waarvoor Apollinaire zich vrijwillig had aangemeld. Als kind van een Pools-Russische moeder en een Italiaanse vader had hij zelf geen vaderland om voor te sterven. In de brieven ging het er zo vurig aan toe dat zelfs in Frankrijk, dat zich graag mag laten voorstaan op zijn rijke libertijnse traditie, deze pas in 2005 en in ongecensureerde vorm, het licht mochten zien. In die briefwisseling zaten de twaalf Geheime Gedichten ( Poèmes secrets), die geschreven zijn tussen september en december 1915 en die Paul Claes – een eeuw later – voor het eerst integraal in het Nederlands heeft vertaald.
Voordat Apollinaire bekendheid verwierf als dichter had hij zich – onder een schuilnaam – aan erotische lectuur gewaagd: de satire Elf duizend roeden uit 1907 en het sprookje De liederlijke avonturen van een jonge Don Juan 1911, waarin het onmogelijke mogelijk wordt. Zijn eigen liefdesleven viel er bij in het niet, want dat was niet arm aan mislukte affaires, gefnuikte verlangens en bijbehorende afwijzingen. Maar in de wereld van de kunst en schone letteren stond hij z’n mannetje. Hij had zich opgeworpen als steunbetuiger van moderne kunststromingen als het fauvisme en kubisme. In zijn korte leven wist hij zich omringd door kunstenaars (o.a. Picasso, Braque, Matisse en De Vlaminck) en vakbroeders die het niet aan eeuwige roem zou gaan ontbreken.
Taal en verf
Een tikkeltje afgunstig schreef hij naar aanleiding van Picasso’s schilderij Demoisselles d’Avignon uit 1907 dat hij zich als dichter gebonden wist aan de taal, waarin woorden vastgeketend lagen aan hun betekenissen. Terwijl een schilder als Picasso zich een nieuwe vormentaal kon kiezen. Zowel qua vorm als door zijn beeldspraak lukte het Apollinaire wel degelijk de poëzie te vernieuwen. In zijn debuut Alcools uit 1913 is de interpunctie afgezworen en in het beroemde gedicht Zone ademt de geest van de moderne tijd met al zijn uitvindingen en nieuwigheden door de metaforen en symbolen heen. Er komen al overlopende regels met zich vermengende beelden voor, veelal ontleend aan de moderne wereld van auto’s, vliegtuigen en affiches. Ongebruikelijke vergelijkingen en kosmische metaforen en alles opgediend in diverse stijlen. Maar daarnaast stuit men ook op beduidend traditionelere versvormen en conventionelere symboliek. Apollinaire is dan ook nooit avant-gardist pur sang geweest, hij sneed de banden met het verleden nooit definitief door. Maar de vernieuwingsdrang zette zich in de bundel Calligrammes (1918) verder door. Daarin werden typografische experimenten ingezet om tot synthese van verschillende kunstvormen te komen.
Dichterlijk vrijmoedigheid
De Geheime gedichten betreffen twaalf lofliederen op de lichamelijke schoonheid van de geliefde. Het put uit de traditie van de ‘blasonpoëzie’, waarin het vrouwelijk lichaam van kop tot teen wordt bezongen. De rijkdom aan beeldspraak heeft het gemeen met het Bijbelse Hooglied, waarin de schrijver zich onuitputtelijk heeft getoond in beeldspraak om zijn geliefde in woorden te vangen. Apollinaires ongebreidelde verbeelding gaat in deze geheime gedichten all the way. Hij kan met zijn geliefde tot kosmische proporties ophemelen:
‘Jij bent de vrouwelijke gedaante van het levende heelal met andere / woorden jij bent alle bekoring alle schoonheid van de wereld’. Hij kan, aardser, regels lang een vagina omschrijven om tot de slotsom te komen: ‘Ja, woud vol hunkering dat voortdurend kloven doet groeien dieper dan het paradijs’.
Madeleines tanden:
‘die vlucht meeuwen o tanden op de geurende Middellandse Zee van je mond’. Ook de wenkbrauwen komen aan bod: ‘Grasperken waarin de liefde hangt als maneschijn’ en ‘riethalmen gespiegeld in het heldere waterdiep van haar blikken’. Intussen zijn de rollen wel duidelijk verdeeld. De ik is heer en meester, de geliefde zijn slavin: ‘En mijn mond is ook het Bevel dat jou tot mijn slavin maakt / En mij jouw mond geeft Madeleine / Ik neem jouw mond Madeleine’
Deze bundeling geheime gedichten is niet bepaald illustratief voor het vernieuwendste wat Apollinaire in dichtvorm te bieden had. De interpunctie mag zo goed als afwezig ogen, typografisch is het conventioneel en met figuren als Pan, Tovenaar Merlijn en Memnon is de symboliek voornamelijk in de Oude Wereld geworteld, niettegenstaande een enkel modern beeld als: ‘En onze monden worden twee batterijen die elkaar beantwoorden’. Maar wat treft is de dichterlijke vrijmoedigheid om met de meest uiteenlopende beelden, van ‘panter’ tot ‘Pan’, zijn geliefde te bejubelen. In deze gedichten is alle macht aan de verbeelding. De oorlog kiert zo nu en dan prozaïsch door de regels heen: ‘Hoor de zang o zwijmelende Madeleine / Hoor de zang en de keerzang / Van de verscholen nachtegaal / De kou komt terug de gruwelijke kou / Onder tentzeilen / En ik schrijf je mijn gedicht dat ik onder het schrijven zing / En ik schrijf het terwijl ik lig op de grond / De kou komt terug, de kou zonder vuur / Want wij hebben geen hout’.
Fraai verzorgd
Het laatste gedicht is ‘een symfonische liefdeszang’ die ‘ruist in de schelp van Venus’. In deze symfonie rijmen de ‘liefdeskreten van door goden verkrachte mensenvrouwen’ met ‘het gedonder en geschut dat in de obscene vorm van kanonnen de verschrikkelijke liefde tussen de volkeren voltrekt’. Liefde in tijden van oorlog, en geliefde als een veroverde oorlogsbuit. In het wonderlijke beeldenarsenaal van Apollinaire heeft alles zo zijn eigen logica. Als een dirigent heerst de dichter in zijn eigen symfonie die in prachtige poëzie zijn finale krijgt:
Er is de kreet van de Sabijnse Maagden als ze worden geschaakt
De bruidszang van de Sulammitische
Ik ben mooi maar ik ben zwart
En het kostbare gehuil van Jason
Toen hij het vlies vond
En de sterfelijke zang van de zwaan toen zijn dons tussen de blauwige dijen van Leda drong
Er is de zang van alle liefde ter wereld
Er is tussen jouw aanbeden dijen
Madeleine
Het gerucht van alle liefde wanneer de gewijde zang van de zee overal in de schelp ruist
De bundel is fraai en verzorgd uitgegeven. Met een kort woord vooraf van vertaler Paul Claes. Meer heb je als lezer ook niet nodig om je over te geven aan de bruisende verbeelding van Apollinaire die iedere zin als een golfslag over de lezer heen laat spoelen.