Pompen of verzuipen. Handen als kolenschoppen drukken iemand onder water. Hij voelt hoe het lichaam even tegensputtert. Verdrinkt hier iemand? Een krantenbericht op groezelig papier uit de tijd dat ‘eist’ nog als ‘eischt’ geschreven werd. ‘Verdronken’ staat er boven het artikel. Het stond in de krant, dus het is echt gebeurd.
Je hebt nog maar een paar zinnen gelezen in Zeven Dagen van Geurt Franzen en je zit er middenin. Het is zijn tweede roman, in 2014 debuteerde hij met Duiveldans. Naast schrijver van romans is hij journalist, columnist en tekstschrijver.
Tommy, de puberende hoofdpersoon van het verhaal, woont in een dorp vlakbij een rivier. Bij hem thuis kijken ze op tv naar Duitse zenders.
Alles in zijn gedrag is ingehouden, zijn agressie ligt net onder het oppervlak. Hij herinnert zich – in het begin van het verhaal – hoe zijn vader, rozenkweker, met een vlijmscherp mes een roos oculeerde. Een jongen stond nieuwsgierig te dichtbij: ‘… het onhoorbare geluid van een vlijmscherp mes door vlees. Een stuk van het oor viel in het korrelige zand…’
Na vijf minuten lezen: een drenkeling, wellicht een moord, een afgesneden oor en Tommy met het mes van zijn vader voortdurend dreigend in zijn broekzak. Dit belooft wat.
Zeven dagen speelt zich af aan het einde van de jaren zestig, begin jaren zeventig. De tv-uitzendingen van de eerste twee maanlandingen, Inspecteur Columbo (waarmee Tommy zich graag identificeert) en Bonanza vormen het decor van die tijd. Terwijl de week verstrijkt volgen we Tommy in zijn herinneringen aan zijn vader en steeds stelt hij zich de vraag: Gaat hij dood? Hij heeft nog vragen aan zijn zieke vader, maar is bang dat de tijd tekort schiet.
Nadat hij de weerman op het Journaal gehoord heeft: ‘Matige soms krachtige wind uit het zuidwesten’ zou Tommy willen ‘dat de wind hem ook meevoert. Niet naar voren in de tijd, maar naar achteren. Naar het oosten, daar waar de tijd begint.’
En even later, geïnspireerd door de uitzending van de tweede maanlanding, mijmert hij: ‘De astronauten zouden de ruimte in worden geworpen, het begin van een eindeloze reis naar nergens en voor wie nergens naar reist, staat de tijd stil. Dat zou mooi zijn…’
Franzen lijkt met zijn stijl hetzelfde te beogen: de tijd uitrekken, bijna stil leggen. Er broeit weliswaar iets, ‘een verhaal dat nog verteld moet worden’ maar de karakters ontwikkelen zich niet. Zijn moeder ‘sjokt als een zombie door het huis’ en is ziekelijk, en er is een zus die trouwen gaat. Wellicht komt het door de scène van het afgesneden oor, maar als lezer denk je aan De Aardappeleters. Alles is somber, stil en in zichzelf gekeerd. Humor of ironie ontbreekt.
Ondanks het veelbelovende begin – Franzen weet hoe hij een broeierige sfeer moet oproepen – slaagt de schrijver er niet in om de lezer blijvend te boeien. Behalve Tommy en zijn vader zijn de overige personen teveel als ‘typetjes’ getekend en een aantal verhaallijnen zijn ver uitgerekt zonder het doel van het geheel te dienen. Maar het is vooral de stijl, met vele metaforen, die de lezer in de weg gaat zitten.
Tommy hoort vroeg in de ochtend hoe zijn vader de oude brommer start en de wijk wakker schudt en dan ‘… overvalt de schaamte hem als een schurftige deken die een onzichtbare hand over zijn hoofd gooit…’ Als lezer heb je even tijd nodig om dit beeld te duiden, maar Franzen vervolgt direct ‘… en hem het ademen beneemt, een deken die pluizen loslaat als een paardenbloem zijn vlokken in de wind, pluizen die prikken in zijn ogen, kriebelen in zijn neus, kleven aan zijn lippen, een gevoel dat aan het eind van de dag in alle hevigheid terugkeert…’
De lezer krijgt op die manier te weinig kans om de eigen verbeelding op gang te houden. Ook wordt een sterke metafoor vaak direct gevolgd door een volgende. Als de pastoor de naam van zijn zieke vader tijdens de mis noemt, is Tommy daar niet op voorbereid. ‘Ineens knetterde de naam van zijn vader door de geluidsinstallatie. Keiharde trefbal recht in je maag,…’ Een beeld dat goed werkt, je staat ineens in de gymles uit je jeugd en ziet de bal op je af komen. Dat gaat pijn doen. Maar direct daarna volgt ‘…een onweerslag door de pieperloods.’ Deze toevoeging heft de kracht van de eerste metafoor op.
Dat neemt niet weg dat de zoektocht van Tommy naar een gebeurtenis uit het verleden van zijn vader een mooi thema is. Tommy is een puber die je liever niet thuis op de bank wilt hebben, een zoon die staand voor de spiegel constateert dat hij steeds meer op zijn vader lijkt. Voordat mijn vader sterft moet ik de waarheid weten, denkt hij. Is mijn herinnering betrouwbaar of bedrog?
Maar Franzen wil teveel en te uitgebreid vertellen, waarmee hij de verbeelding van de lezer in de weg zit.