De Zwitserse schrijver Gerhard Meier (1917-2008) is hier te lande niet zo bekend, hoewel hij een groot oeuvre van proza en poëzie heeft opgebouwd. Nu is voor het eerst een roman uit 1979 van hem vertaald, Dodeneiland.
Het is een kort verhaal; twee oude vrienden, Baur en Bindschädler, wandelen langs de rivier de stad uit. Zoals de rivier door het landschap slingert, zo verloopt het gesprek tussen de twee mannen; althans het is Baur die aan één stuk door praat en Bindschädler die luistert en nadenkt. De vertelling meandert van diepe inzichten tot oppervlakkige observaties, het gaat alle kanten op: over de kersenbomen die door kraaien worden belegerd, over de bakkerswinkel waar zijn schoolvriendin Linda woonde, over de begraafplaats waar zijn neef Johann ligt, ‘de laatste landloper van onze streek’, over de vrouw van de cavaleriemajoor waaraan Baur geparenteerd was, over ‘de omineuze bootreis die ze achter zich hadden’ (naar Griekenland), enzovoort.
Het is niet gemakkelijk te achterhalen wat Baur bezielt: waarom vertelt hij dit allemaal aan zijn oude vriend? En waarom reageert Bindschädler nauwelijks? Misschien is dit het antwoord:
‘”Waarom, Bindschädler, heeft men op zijn oude dag die krankzinnige behoefte – achterom te zien of in het verleden te leven, steeds weer die draden in de greep te krijgen die je verbinden met wat vergaan, vervlogen en onmogelijk weer terug te brengen is, wat op de een of andere manier is opgelost, maar toch aanwezig is en niet weg te poetsen? Wat uiteindelijk op een of andere manier met ons de grond ingaat waar het oplost, vervluchtigt of opgaat in het minerale, het stoffelijke, om dan in bloemen, in lelies bijvoorbeeld, in asters, in sneeuwklokjes, vergeet-mij-nietjes weer op te duiken, als hun geur (voor zover ze die wensen af te geven) en zo weer te vervliegen,” zei Baur.’
Door er op deze manier over te praten houdt hij het verleden levendig en daarmee zijn leven. Dit citaat is ook illustratief voor het epische taalgebruik van Meier. Het is mooi geschreven, beeldend proza waarbij je je een goede voorstelling kunt maken van wat de beide vrienden onderweg tegenkomen, wat ze zien en welke associaties dat vooral bij Baur oproept. Baur is naar eigen zeggen een ‘ogenmens’, neemt veel waar, zowel wat hij tijdens zijn wandelingen langs de rivier ziet, als ook de herinneringen die bij hem bovenkomen van gebeurtenissen die zij samen hebben meegemaakt.