Midden jaren tachtig vorige eeuw verscheen de tweedelige roman Ségou van Maryse Condé. Een indrukwekkend epos over een Afrikaanse koninklijke familie in het 19e eeuwse Mali dat een avontuurlijk (dus romantisch) beeld geeft van de Toearegs en waarin Timboektoe nog Tombouctou heette.
Als 24 jarige jongeman reist de latere Afrika- journalist Gerbert van der Aa in 1992 met de auto naar Mali om die daar met winst te verkopen. Hij wordt beroofd en ontvoerd door Toearegs en wat voor velen een reden zou zijn om daar nooit meer terug te keren, is voor hem het begin van een levenslange fascinatie voor dit volk. Hij schreef eerder boeken over Libië, Nigeria en Soedan. Terug naar Timboektoe is zijn meest recente reisverslag of beter gezegd, een bundeling reisverslagen waarvan het eerste in 1992 is opgetekend en het laatste in 2013.
De Toeareg is een volk dat tot de verbeelding spreekt en het enige islamitische volk waarvan de mannen hun gezicht sluieren in plaats van de vrouwen. Ze bestaan uit tientallen stammen en strijden al decennia lang voor een onafhankelijke staat, Azawad. Ze noemen zichzelf Imouharen, ‘vrije mensen’ en kwamen voor het eerst in 1990 en voor het laatst in 2012, in opstand tegen de regering van Mali.
Dat de Toearegs een blanke huiskleur hebben en zich daarop laten voorstaan, leidt tot veel achterdocht bij de donker gekleurde Afrikanen. Er zou zelfs sprake zijn van een blank complot tegen die laatsten, volgens hen. Dat is onder andere wat Van der Aa optekent tijdens zijn reizen door de Sahara.
Onderweg naar Timboektoe bezoekt Van der Aa in Ségou zijn vriend Boubacar die hij in 2003 in Algerije heeft leren kennen. Deze vriend wilde ooit illegaal naar Europa reizen maar de boot die hem naar Malta zou brengen verdwaalde en keerde terug naar de Libische kust. Boubacar kan er om lachen dat zijn initiatief op deze wijze tot een einde kwam. Maar, schrijft Van der Aa: ‘In westerse kranten worden jongens als Boubacar afgeschilderd als wanhopige vluchtelingen, maar hij ziet zichzelf in de eerste plaats als avonturier.’
Als reiziger laat Van der Aa zich niet van de wijs brengen en vormt steeds zijn eigen mening waardoor zijn boek een sterk autonoom karakter heeft. Nadat hij vier dagen in Timboektoe heeft doorgebracht, schrijft hij: ‘Timboektoe had me niet teleurgesteld. De negatieve verhalen vond ik onterecht. Dat de stad betere tijden had gekend, was een feit. Maar die vergane glorie vond ik juist een van de charmes. Als je goed zocht kon je overal de sporen van dat roemruchte verleden vinden.’
Over de Toearegs doen veel verhalen de ronde. Ze verdienen hun geld met mensen- en goederen smokkel. In de buurt van Mali komt hij een transportondernemer tegen die zegt: ‘Overal waar ze opduiken is trammelant. Je kunt geen afspraken met ze maken. En als het wel lukt om overeenstemming te bereiken, zijn ze altijd ontevreden. Toearegs gedragen zich als kleine kinderen die hun zin niet krijgen.’
Wat dit boek zo aantrekkelijk maakt is dat Van der Aa geen partij kiest, hij is verslaggever maar bovenal is hij reiziger. Vanaf zijn eerste ontmoeting met de Toearegs en de vele negatieve verhalen over hen later, blijft Van der Aa ze onbevangen tegemoet treden en dat maakt dat ook dit boek iets wegheeft van een avonturenroman. Wat je al vermoedde, geeft hij in het laatste hoofdstuk toe, als hij de moord op drie Nederlandse mannen in 2000 in de woestijn aanhaalt. Deze mannen maakten elk jaar een reis naar een gebied waar het niet helemaal pluis was. ‘Ik herkende in de drie mannen veel van mezelf. Ook ik reisde graag naar gevaarlijke gebieden.’ De gevaarlijke reizen geven hem energie. ‘De tochten door de Sahara vormden een spannende afwisseling voor mijn bestaan in Nederland.’
Daar tegenover staan de momenten in de woestijn waar de schrijver het ook voor doet. Hij stond met autopech en drie Toearegs namen hem op sleeptouw. Na een uur stopten ze om op een houtvuur eten te koken.’Terwijl Rhissa thee zette, haalde een van zijn passagiers een gitaar uit de vrachtauto. Even later klonk de desert blues van de Toearegs door de woestijn.’ En even daarna legt de schrijver zich in het mulle zand te slapen.
Al lezende groeit het besef dat elke reis met een ontvoering of erger kan aflopen. Bewondering dan ook, voor een schrijver die steeds opnieuw en schijnbaar onbevangen de Sahara betreedt en verslag doet van een kant van een verhaal, waar we hier in Europa geen zicht op hebben.