De Melis Stokelaan in Den Haag loopt van noord naar zuid; de straat is lang en saai, zoals meer routes door die stad. De naam is ontleend aan een dertiende eeuwse klerk van Floris de Vijfde, vermoedelijk monnik, die een van de allereerste geschriften in het Nederlands schreef, de Rijmkroniek. Daarin een verslag van de moord op Floris, ontleend aan getuigenverklaringen, documenten en eigen waarneming. De betrouwbaarheid van het verhaal wordt door professionele historici niet hoog aangeschreven, desondanks zijn in diverse Nederlandse en Belgische stadjes straten en centra naar hem genoemd.
In het begin van de vorige eeuw werd de naam Melis Stoke tot nieuw leven gewekt door de Delftse student Herman Salomonson, die onder dat pseudoniem gedichtjes begon te publiceren in studentenblaadjes en daarmee is doorgegaan als medewerker van De Groene Amsterdammer. Zojuist is de biografie van Salomonson/Stoke verschenen: Een humaan koloniaal. Leven en werk van Herman Salomonson alias Melis Stoke, door Gerard Termorshuizen, die als deskundige op het gebied van de Nederlandse koloniale persgeschiedenis speciale aandacht vraagt voor de Indische periode in Salomons leven. In de jaren twintig werd Salomonson hoofdredacteur van de Java-Bode. De rijmkronieken verschenen onder zijn bewind bijna dagelijks in de krant. Toen Salomonson zijn eerste stap in Batavia zette, leverde hij meteen een exemplaar af, op de boot geschreven. De laatste regels:
Ik stem mijn lier. Mijn liederketel
geraakt inmiddels onder stoom.
Straks is de gloed niet meer te blusschen,
Houdt u gereed… Ik kijk intusschen
de kat eens uit de klapperboom.
Ondanks de wat zouteloze rijmelarijen schijnen de kronieken populair geweest te zijn bij de lezers. In de jaren dertig verhuisde Salomonson naar Den Haag, waar hij directeur werd van het Nederlands-Indische persbureau Aneta-Den Haag. Als Melis Stoke publiceerde hij in tientallen kranten en tijdschriften, van De Telegraaf en Het Vaderland tot De Kampioen, Katholieke Radiogids en Nirom Bode. Daarnaast schreef hij romans, toneelstukken, hoorspelen. Iedere zucht werd vereeuwigd. Het oordeel van serieuze letterkundigen, als ze al over zijn werk schreven, was niet mals: zijn werk was langdradig, saai, oppervlakkig – een beetje zoals de Haagse Melis Stokelaan.
De biografie is onevenwichtig, alsof Termorshuizen niet goed raad wist met het archiefmateriaal. Veel werd hem ter hand gesteld door Salomonsons dochter, vooral correspondentie. Het moet een reusachtig werk zijn geweest daar ordening in te krijgen, Salomonson was een dwangmatige schrijver. Het boek bevat een overvloed aan details, maar de grote lijn ontbreekt en daardoor treden er veel herhalingen op. Als de biograaf over Samomonsons romans begint, vertelt hij ‘allereerst het een en ander over de romans tot en met 1935’. Dat soort formuleringen kom je vaker tegen in het boek – de biograaf lijkt soms lukraak een greep te hebben gedaan om wat strooigoed op tafel te werpen. Salomons had geen gelukkig huwelijk – altijd weg of aan het werk; moeder de vrouw met de kinderen opgescheept – maar ondanks het omvangrijke persoonlijke materiaal word je niet veel wijzer dan wat vermoedens. Hield hij er vriendinnetjes op na? En hoe zat het met het liefdesleven van Mevrouw Salomonson? Geen woord. Salomonson komt uit de biografie naar voren als een zachte, aardige, serieuze man, sympathiek tot in het merg, maar hij moet ook harde kanten hebben gehad om zich in het jaloerse, kleinzielige wereldje van schrijvers en journalisten staande te kunnen houden. Daarover zwijgt de biograaf. En wat voor journalist was hij eigenlijk? Waarom werd het nieuws door hem in de vorm van een melig soort sinterklaasversjes gebracht? Waarom viel de keuze voor zijn pseudoniem op een dertiende eeuwse monnik? Geen woord. Het is een onderzoeker niet kwalijk te nemen als hij dingen niet weet, uiteraard, maar hij dient wel de juiste vragen te stellen.
Het gebrek aan overzicht en lijn is het pijnlijkst als het gaat om de hoofdtitel van de biografie: wie of wat is een humaan koloniaal? Je zou kunnen zeggen dat dit een contradictio in terminus is, maar de biograaf doet geen poging om je op andere gedachten te brengen. Zeker, Salomonson was terughoudend tegenover het grof-racistische milieu van de Nederlandse gemeenschap in Batavia waarin hij verkeerde – misschien ook omdat hij zich als jood niet helemaal thuis voelde in dat gezelschap. Maar ben je daarom ‘humaan’? De andere kant: Salomonsons ‘ethische opstelling’, voor zover daar sprake van was, paste niet meer in de fase van het kolonialisme die hij meemaakte.
Hij kende het werk van Multatuli maar stond er afwijzend tegenover – toch was zijn kennis van de koloniale samenleving uiterst oppervlakkig. Hij heeft nooit meer dan een paar tripjes op Java gemaakt en had – op de huisbedienden na – totaal geen contact met de gekoloniseerde bevolking. Misschien waren al die rijmpjes en de miljoenen woorden die hij moet hebben geschreven een middel om zich op te sluiten in een eigen wereld.
Een humaan koloniaal
Leven en werk van Herman Salomonson alias Melis Stoke
Auteur: Gerard Termorshuizen
Verschenen bij: Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar (2015)
Aantal pagina’s: 328
Prijs: € 24,99