Frida Vogels is vertaler van Salvatore Satta, Primo Levi, Giacomo Debenedetti en Cesare Pavese, en woont sinds 1955 in Bologna, Italië. In 1954 begint ze op 24 jarige leeftijd een dagboek bij te houden. Dit blijft ze doen tot 1991. Parallel daaraan werkt ze aan haar autobiografische boek De harde kern. Toen dit boek af was, verviel daarmee de behoefte een dagboek bij te houden. Het meer dan zevenduizend pagina’s tellende dagboek was aanvankelijk niet bedoeld om openbaar te maken. Na herlezing besloot ze de dagboeken toch te bewerken voor publicatie. In mei 2005 verscheen het eerste deel (Dagboek 1954 – 1957) en nadien elk jaar een deel.
En daar is nu een eind aan gekomen. Het 11e deel, Dagboek 1977 – 1978, dat oktober 2014 verscheen, is het laatste deel dat bij haar leven zal verschijnen.
Dagboek 1977-1978 is voorzien van een voorwoord waarin Vogels verklaart dat ze het zichzelf en anderen niet kan aandoen de resterende vijf delen te publiceren. Gebeurtenissen uit begin jaren tachtig zijn te pijnlijk om openbaar te maken. Ze zegt hierover: ‘Ik heb er in ‘Met zijn drieën’, het derde en laatste deel van ‘De harde kern’, al over geschreven en wat daar staat is schokkend genoeg.’ Voor wie dan ook het tweede boek van De harde kern bij de hand heeft en leest vanaf blz. 474, begrijpt dat het opnieuw tot een breuk met haar broer, de belangrijkste persoon in haar leven, komt. Zelfs voor de lezer is het pijnlijk om hier getuige van te zijn. Op dit punt blijkt overigens dat het dagboek moeiteloos overgaat in de roman en vice versa.
Het is er allemaal weer: de zwerfkatten (dit keer ook een hond die verzorging behoeft), het jaarlijkse verblijf in Amsterdam, de moeilijkheden en schuldgevoel in het tekort schieten in contacten en relaties, het ziek en beroerd voelen achteraf. Toch maakt ze afspraken, ontvangt mensen thuis en schrijft brieven (die nogal eens niet verstuurd worden) met steeds de gedachte alles te kunnen afzeggen. Als er gebeld wordt doet ze niet open en denkt: ‘Dat mag ook wel eens onderzocht worden.’ Dat het huishouden haar achtervolgt en de relatie met haar man Enzo steeds afstandelijker beleefd wordt, accepteert ze. Enzo heeft een vriendin, waar ze het beiden niet over hebben maar waar ze wel steeds aan denken moet. De stand van hun huwelijk na 20 jaar :
‘Moeilijkheden, ja, die hebben we natuurlijk. Ons huwelijk is niet eens een huwelijk. Maar wat het ook is, het is wel wat, en dat we elk een eigen leven hebben, rust op die gemeenschappelijke basis.’
Tijd is een factor die ze op verschillende manieren beleeft. De tijd die ze niet kan schrijven aan haar boek of dagboek, benauwt haar. Als ze haar dagboek niet kan bijhouden, blijft haar dat achtervolgen. Dagboekschrijven is onmogelijk om bij te houden concludeert ze, maar: ‘Alles moet met zin en orde op papier worden gezet.’ Anders hoef je er niet aan te beginnen. Wat onaf blijft, daar kan ze later op ‘afgerekend’ worden. Tijd waarin je even niets om handen hebt is ‘ongemakkelijke tijd’. Ze noemt zichzelf boekhouder van de verstreken tijd. Waarbij ze zichzelf nog geregeld in de weg zit. Toch brengt het schrijven haar momenten van grote tevredenheid en geluk.
Maar zo gauw ze haar gedachten naar buiten moet brengen, faalt ze. Zoals bij een meningsverschil tussen Enzo en een jongere collega die bij hen op bezoek is. Zij wil de jongere collega ondersteunen maar krijgt haar theorie, waarbij ze denkt aan Dante’s Inferno en aan een stuk van Primo Levi, niet ‘over het voetlicht’ gebracht. Er heerst een ernstige discrepantie tussen haar sterk theoretische binnenwereld en het falen van die theorieën zo gauw ze ze naar buiten probeert te brengen. Schrijven is voor haar de enige weg om zich te laten gelden. Om te laten zien wat ze waard is.
In haar relatie tot haar jongere broer is er nog steeds een schuldig voelen, al kan ze niet benoemen waarom. Wel dat het daarom is dat ze een tweede deel van De harde kern, (Met zijn drieën) moest schrijven. Tegen het einde van dit dagboekdeel is er duidelijk sprake van een verhoogde spanning tussen hen beiden (een gepland reisje met hen beiden naar Siena gaat voor de zoveelste keer niet door). In de zomer van 1978 committeert ze zichzelf wederom tot het bijstaan van een familielid van Enzo. Nicht Marisa moet geopereerd worden. Dit betekent dagelijks uren aan het ziekbed zitten wat haar, zoals de keer dat ze dit voor haar schoonmoeder deed (Dagboek 1974 -1976), vreselijk opbreekt. Maar ook confronteert met haar eigen eigenaardigheden. Na uitvoerige beschrijvingen van het karakter ‘Marisa’:
‘Als dit alles bedoeld is als studie van een bepaalde, typisch vrouwelijke mentaliteit, dan is mijn eigen hevige irritatie erdoor ook nogal typerend. Sommige trekjes herken ik wel degelijk.’
Door alles vast te leggen, uit te schrijven, te herschrijven, wordt voor haar het bestaan gerechtvaardigd. Alsof ze verantwoording moet afleggen voor dat bestaan. Hoewel het niets oplost en ze er geen ander mens van wordt. Maar: ‘Doen wat je kunt is het doel van het leven, geloof ik.’
“Toen ik tegen Han (Voskuil) zei dat ik mijn boek nu rond had, zei hij ‘een boek schrijven is geen oplossing. Dat denk je aanvankelijk wel, maar het is niet zo. Het maakt je niet minder onzeker, niet minder gespannen. Maar je hoeft jezelf als je dat gedaan hebt niet meer te bewijzen, het geeft je een gevoel van ‘het is volbracht’. ‘Ja, zei ik, dat gevoel heb ik wel, al zou ik niet weten wat er nu volbracht is.”
De afsluiting van dit 11e deel, getiteld Verslag met de linkerhand, (ze heeft haar rechter pols gebroken bij een val), was oorspronkelijk bedoeld als sluitstuk van haar dagboek. In die zin gebruikt ze het dan ook om Dagboek 1977 – 1978 mee af te sluiten. Daarvoor maakt ze een sprong in de tijd van december 1978 naar 26 april 1991 en stopt op 26 mei. Het moment waarop het eerste deel van De harde kern bij de uitgever ligt. Daarmee lijkt haar leven voltooid. ‘ (…) dat ik als mijn boek af is zelf een eind aan mijn leven mag maken als ik dat wil, dat ik niemand iets verschuldigd ben.’ En de cirkel is rond.
Hoe meer je in haar dagboeken verdiept raakt, en zijdelings nog eens in De harde kern, besef je dat Vogels geen makkelijke persoon is om mee te leven, maar dat ze een fantastisch werk heeft gemaakt. Herlezing van haar werk geeft opnieuw dat uitzonderlijke gevoel getuige te mogen zijn van een zelfontleding die zijn weerga niet kent. Zoals ze zelf zei in het enige interview dat ze ooit gaf: ‘Zelf zou ik een dagboek als dit graag lezen.’ Wat voor haar reden was ze te publiceren. Dank daarvoor.