Vier mannen uit dezelfde buurt, allemaal met twijfels over hun persoonlijke en maatschappelijke leven, besluiten een weekend weg te gaan. Alle vier, Gijs Tempeliers en zijn maten Dennis, Beau en Jochem, hebben een meer dan gewone interesse in oorlogen: de Eerste Wereldoorlog, de Tweede en de oorlog in Vietnam. Om hun leven wat op te schudden en de verveling te doorbreken besluiten ze in Normandië de steile rotswand te beklimmen die de geallieerden op D-day moesten overwinnen. Ter plekke raken ze verzeild in een bizar spel met een tragische afloop.
Om positief te beginnen: Een weekendje oorlog is een spannend verhaal. De snelle opeenvolging van de gebeurtenissen maakt dat je door wilt lezen. Je wilt weten waar de idiote verwikkelingen waar de mannen in terecht komen op uitlopen.
Minder duidelijk is wat je met het verhaal aan moet. Toegegeven: er zit veel spot in de dialogen en in de wijze waarop Gijs, de ik-figuur, zijn relaas vertelt. De mannen zijn nogal brallerig en overschreeuwen graag hun werkelijke gevoel. Je krijgt een idee van de balorigheid van de kerels en tussen de regels door wordt duidelijk dat hun patserige gedrag moet verbloemen hoe alleen ze zich voelen in bijvoorbeeld hun huwelijksleven. Maar het ligt er allemaal wel erg dik bovenop.
De roman heeft alle ingrediënten in zich om fundamentele kwesties uit te diepen als: wat betekent kameraadschap in een noodsituatie? Kies je voor je eigen hachje of ben je solidair? Hoe ver laat je je leiden door een obsessie? Wat is er nodig om je te laten opzwepen door latente haatgevoelens (de vier mannen, die geen van allen de oorlog hebben meegemaakt, nemen wraak op Duitsers)? Hoe is het om te leven met een morele schuld als je er niet op wordt aangesproken?
Toch scheert het verhaal langs al die vragen heen. Je gaat er niet werkelijk over nadenken.
Eendimensionaal
Van Deijl, die van huis uit journalist is, geeft er blijk van dat hij wel een spannende plot kan ontwikkelen, maar hij doet dat op een manier die erg dicht bij zijn vakgebied ligt: de roman lijkt meer een journalistiek verslag dan een literaire verbeelding. Er is geen zin die je onthoudt, geen beeld dat je bijblijft. Het verhaal wordt lineair verteld met nauwelijks gedachtesprongen naar verleden of toekomst. Het blijft eendimensionaal. Bovendien gebruikt de auteur nogal eens wijdlopige en uitleggerige zinnen als: ‘Dennis vond dat we de camper konden gebruiken als slaapplaats, want volgens hem was die daar heel geschikt voor en we bleven tenslotte maar twee nachtjes. Ik kon niet nagaan of het een verkooppraatje was, maar een verblijf in de camper was in elk geval stukken goedkoper dan een hotel.’
Ook de beelden zijn niet sterk: ‘Ik had al die tijd geen honger gehad, maar inmiddels begon mijn maag te rommelen als een verstopte gootsteen.’ Voor veel lezers zal een verstopte gootsteen juist géén gerommel oproepen.
De dialogen roepen af en toe weerstand op, bijvoorbeeld als ze niet stroken met een benarde situatie als waarin de vier mannen zich bevinden. Ze lijken erg bedacht. De romanfiguren gaan daardoor niet echt leven. En hun passie voor de oorlog moet je als lezer maar aannemen. Die wordt nauwelijks geloofwaardig.
Een weekendje oorlog werpt interessante vragen op. Maar de auteur doet daar te weinig mee.