De poëzie in Nederland kent niet veel politiek geëngageerde dichters. Namen die meteen opkomen zijn die van de marxistische Herman Gorter en Henriette Roland Holst. Maar waar zij voornamelijk blijmoedig uitkeken naar de komst van de Rode Dageraad, ziet de dichter Frank Keizer de toekomst niet zo rooskleurig voor zich, ook al is hij zich er blijkens zijn gedichten van bewust dat er een ingrijpende verandering dient plaats te vinden.
Keizer debuteerde in 2016 met de bundel Onder normale omstandigheden, nadat hij al eerder zijn werk gepubliceerd zag in literaire tijdschriften als Het Liegend Konijn en Tirade. In zijn nieuwste bundel Lief slecht ding, probeert hij zich te wapenen tegen de dystopie die de wereld dreigt te worden als het kapitalisme en het consumentisme gehandhaafd blijven.
Drie afdelingen naar titel vernoemd
De titel laat zich aanvankelijk lezen als een woordgroep bestaande uit een zelfstandig naamwoord met twee bijvoeglijke naamwoorden, als een aanspraak of een omschrijving, maar blijkt de drie afdelingen van de bundel aan te geven. Elke afdeling begint met een citaat van een auteur, van wie de laatste – Ursula le Guin – opvallend genoeg voornamelijk science fiction heeft geschreven: toekomstromans.
In de eerste afdeling wordt iemand toegesproken voor wie de jaren zestig nooit helemaal voorbij zijn gegaan, maar die nu met lege handen staat, omdat er van de grote idealen van destijds niets terechtgekomen is. De spreker lijkt deernis te voelen voor de oude activist:
‘[…] er valt niet veel te zingen, echt
te zingen, mompelen, nee mompelen, dat kun je wel’
Maar er valt ook een milde ergernis te bespeuren: ‘je krabt met je ene hand aan het trauma van je mislukte / autonomie en met je andere hand tast je de nieuwe / afhankelijkheid af.’
De prozagedichten staan niet los van elkaar, maar lopen in elkaar over en vormen zo één lange monoloog in de jij-vorm, waarin de toegesprokene uiteindelijk de raad krijgt om zich een eigen wereld te scheppen in het ‘goede grijs’: ‘beter iets kleins en iets liefs / te hebben dan je kapot te werken aan het onuitvoerbare / in het hier en nu’.
Idealen verwezenlijken
Met het tweede deel gaat de dichter van het verleden naar het heden en van monoloog naar dialoog: twee mensen die een relatie hebben, een ‘ik’ en een ‘jij’, proberen samen een ‘wij’ te worden. In een gesprek over politiek wordt gerefereerd aan collectieve ervaringen die nodig zijn om in vereniging een nieuwe gemeenschap te bewerkstelligen met ‘het vermogen om gezamenlijk te denken’. Het individu zal zich ondergeschikt moeten maken aan het grote collectief, want de hedendaagse maatschappij kent slechts ‘verweesdheid, ontworteling en fragmentatie’. De dichter verwijst nog even naar de campagne van Mao Zedong: Laat honderd bloemen bloeien, waarvan het doel was om misstanden in het bestuur te kunnen opsporen en aanpakken.
In dit deel zijn de idealen prominent aanwezig, maar wordt tevens de twijfel kenbaar gemaakt en de angst dat het vergeefse moeite zal zijn om te trachten ze te verwezenlijken en waarbij de dichter zichzelf niet spaart. Ideeën worden geopperd en bezwaren daartegen worden ingebracht. De verbinding van poëzie en politiek zal de oplossing moeten bieden:
‘ja, wek me op, poëzie, maak me vrolijk, want ik weet wel
dat je iets kunt oplossen, je bent pure sensatie. en duw
me over de rand, voer me van die prikkels naar mijn ware
behoeften, en die van ons, en maak het nieuw’
Het deel eindigt met de hoopvolle woorden: ‘kom, ik heb een ander idee’.
Wazige toekomstbeelden
Het derde deel biedt een blik op een diffuse toekomst, waarin het om overleven en opnieuw beginnen zal draaien. Van het verleden wordt afscheid genomen – ‘rommelend in de lege laatjes en kastjes van een verleden’ – en ook van alles wat tot nog toe als onomstotelijk werd aangenomen. Er wordt een moeizame zoektocht beschreven, die lijkt op de ‘Umwertung aller Werte’ van Nietzsche: de idealen van vroeger zijn nu voorgoed versleten en waarheden moeten opnieuw gedefinieerd worden. De dichter zoekt naar aanwijzingen om de wereld opnieuw te kunnen inrichten.
Dit laatste deel kent weinig samenhang die als een afspiegeling van die toekomst zelf lijkt. De wereld wordt beschreven als een onherbergzame plek waar het leven moeilijk is:
‘[…] het universalisme bleef om offers
vragen, maar wij stonden onze organen, onze woningen
en onze meervoudigheid er niet voor af.’
Een nieuw geluid
Maar gaandeweg gloort er hoop en worden mensen ‘probleemoplossers’ die mogelijkheden zien voorbij ‘de wetten van het materialisme’. Een ‘vallende, rode ster’ die de dichter waarneemt, kondigt misschien toch de nieuwe Rode Dageraad aan. Dat poëzie daarbij een prominente rol zal spelen, heeft Keizer dan inmiddels wel duidelijk gemaakt.
Lief slecht ding is geen toegankelijke bundel. Maar de spreektaal die Frank Keizer gebruikt, helpt duidelijk te maken waar het om gaat: engagement zoeken en het politieke persoonlijk maken en omgekeerd. Met krachtige beelden en bijna profetisch taalgebruik slaagt Keizer erin om zijn zoektocht naar nieuwe waarden aannemelijk te maken op een manier die à la Herman Gorter ‘een nieuw geluid’ laat horen.