In ‘De Friezen’ gaat schrijver en reisjournalist Flip van Doorn op zoek naar zijn afkomst. Dankzij zijn Friese grootvader is hij kwart Fries. Zijn opa verliet Friesland echter op zijn 21ste en reisde naar Heerlen om daar onderwijzer te worden, ontmoette zijn grootmoeder en bleef er. Van Doorn zou Fries zijn geweest als zijn grootvader niet naar Limburg was verhuisd, maar zou nooit hebben bestaan als hij niet was gegaan. Met dergelijke filosofische mijmeringen wordt Van Doorns zoektocht naar de Friese identiteit ook een persoonlijk geschiedenisverhaal. Hij raakte betrokken bij zijn onderwerp door zijn pake, die hem al in zijn jeugd meenam met de trein naar Leeuwarden. Opa droeg zijn geestdrift voor die magie van Friesland en het Fries-zijn over op zijn kleinzoon.
Sinds 2010 woont Flip van Doorn zelf met zijn gezin in IJlst en voelt zich als kwart-Fries toch een relatieve buitenstaander, hij spreekt de taal niet, bijna ondoenlijk als de subtiele verschillen niet met de paplepel worden ingegoten. Hij verstaat echter alles en dat is een groot voordeel in de sociale omgang met zijn landgenoten.
Landschap van terpen en wierden
In elf hoofdstukken reist Van Doorn door de geschiedenis van Friesland. Hij fietst, wandelt, vaart of rijdt langs dorpen waar zijn voorouders woonden. Hij bezoekt kerkjes waar ze gedoopt werden en trouwden. Hij vertelt over de bewoners van staten en stinzen. En hij schetst de armoede en opkomst van het socialisme in de veenontginningen. En passant en niet onbelangrijk vertelt hij over het ontstaan van het landschap met zijn terpen, wierden, kwelders en Noordfriese Halligen achter de dijk. Deze kweldereilandjes, hoge wierden met bebouwing, bestaan nog steeds. Bij storm overstroomt de kwelder en in feite leeft men hier nog net als duizend jaar geleden, met het ritme van de getijden en de seizoenen. Een constatering die iets zegt over de kern van de Fries. ‘Ik wil ontzettend voorzichtig zijn met termen als ‘volksaard’, maar ik heb toch het idee dat de eeuwenlange ervaring met dat wonen op terpen nog doorwerkt in de Friezen van vandaag: het samen moeten rooien in een kleine, op zichzelf gerichte gemeenschap. Dat zie je hier in kleine dorpen denk ik nog steeds.’
Hij volgt een min of meer chronologische weg door de geschiedenis van Fryslân en haar volk. Die begon zo’n beetje 600 jaar voor onze jaartelling, duizend jaar later ontstond op een wierde: Ezinge, een zelfvoorzienende gemeenschap. Uit opgravingen is gebleken dat de huizen in een kring rond de dobbe (natuurlijke bron of poel) stonden. Volgens Van Doorn werd toen al de echte Fries geboren, die koppig en vrijgevochten in evenwicht met de zee en het land leefde.
In de zevende eeuw ontstond het Magna Frisia een bestuurlijke eenheid die besprenkeld was met wierden en zich uitstrekte over Noordwest-Nederland van Zeeland tot ver in Duitsland. Tot het door Karel de Grote werd ingelijfd bij zijn Frankische rijk.
Vrije Friezen
Een van zijn reizen gaat via Zwitserland naar Rome. Van Doorn volgde oude pelgrimsroutes door de Gotthardpas, die steeds vaker uit pure noodzaak handelsroutes werden. Hun voorvaderen hadden Karel de Grote geholpen met de herovering van Rome en Keizer Karel erkende hen als vrije Friezen. Hij schonk hen hun eigen kerk, pal naast de Sint-Pieter en die kerk bestaat nog steeds.
Soepel en elegant schrijft Van Doorn over het bedwingen van het water, het bouwen van huizen op terpen, landbouw en religie en wederom de vrijheid van de Fries. Die vrijheid staat gebeiteld in de naam en is afkomstig van de Godin Freya. Hij haalt de mythe rond Grutte Pier aan, die het tegen de Hollanders opnam en hoe deze uit de kluiten gewassen vrijheidsstrijder het oerbeeld werd van de onverzettelijke Fries. En natuurlijk is daar ook het verhaal van Bonifatius, in 754 bij Dokkum vermoord. Hij brengt de geschiedenis prettig tot leven en relativeert de mythevorming wat zijn onderzoek fris en nuchter lichtvoetig houdt, zonder aan diepgang in te boeten.
Veel van de geschiedenis berust op mythen en legenden, schrijft Van Doorn en hij vraagt zich af of ‘we die mooie oude verhalen met feiten moeten willen ontkrachten.’ Maar door hier en daar feitelijke details boven water te halen geeft hij de geschiedenis een waarheidsgetrouw cachet. Waar elders een hiërarchie ontstond van leenheren en leenmannen, bleef Frisia een lappendeken van in feite autonome gebiedjes. ‘Daar lag de oorsprong van wat de Friese Vrijheid is gaan heten.’ Ook in Zwitserland waren relatief zelfstandige kantons geïnspireerd op de Friese Vrijheid van eeuwen geleden. Het belangrijkste verdrag uit de Zwitserse geschiedenis, de Bundesbrief, in 1291 in het Latijn opgesteld, bestaat nog steeds.
Vermenging met Hollands bloed
In het hoofdstuk ‘Amsterdam’ gaat hij op zoek naar oude handelsroutes en bezoekt de West-Friese Zuiderzeestadjes, Enkhuizen en Medemblik, die zich zo heel anders hebben ontwikkeld dan hun oost-Friese buren mede onder invloed van de VOC. Ooit waren Oost- en West-Friesland verbonden, slechts gescheiden door een smalle stroom, de Vlie, wat later de Zuiderzee werd. Er zijn nog steeds overeenkomsten in hun dialect. ‘Maar van de eeuwenoude brug die hun dialect slaat tussen Fries en Nederlands zijn de planken vermolmd en de leuningen verweerd.’ De Friezen mogen dan trots zijn op hun eigenheid en hun onafhankelijke vrijheidsdrang hun vermenging met het Hollandse bloed is onomstotelijk een feit.
Gaandeweg komt Van Doorn in het heden aan. Ook in het Friese boerenland is de laatste jaren veel veranderd, ruilverkaveling, schaalvergroting, landbouwbeleid. Weidevogels verdwenen, grasland werd Engels raaigras, de koeien staan op stal. Toch is er een kentering op komst, mede dankzij kunstenaar Claudy Jongstra met haar eigen schaapskudde en teelt van verfplanten worden bermranden weer ingezaaid met bloemen die zorgen voor meer diversiteit. En boeren gaan weer steeds meer rekening houden met het broedseizoen van de weidevogels.
‘Wanneer ik Stavoren uitwandel, zie ik in de eerste plaats wat Friesland bespaard is gebleven. Mijn blik blijft niet hangen achter hoogbouw, windmolenparken, plukjes goedmaaknatuur of oprukkende steenmassa’s van immer uitdijende steden en aan elkaar vastgegroeide dorpen, ketst niet terug op de glazen wanden van eindeloze rijen kassen. Friesland heeft iets weten te behouden wat in West-Friesland en de rest van Holland steeds schaarser wordt. Ruimte. En daarmee heeft Friesland een geweldige troef in handen. Toerisme.’
Geografisch middelpunt
Van zichtbaar toerisme is in ‘De Friezen’ overigens geen sprake. In zijn zoektocht naar zijn roots en het hart van Friesland reist Van Doorn alleen, hij komt nauwelijks een mens tegen en als hij ze wel tegenkomt spreekt hij ze niet aan. Het gesprek met de autochtone vrije Fries ontbreekt een beetje, zoals er ook geen aandacht wordt besteed aan de Elfstedentocht (er lag geen ijs tijdens het schrijven), het fierljeppen, het Friese paard of het kaatsspel. Dat komt hopelijk in een volgend boek aan bod. Want dat Van Doorn nog niet klaar is met zijn Heitelân is duidelijk.
Van Doorns zoektocht naar de vrije Fries raakt ten einde bij het geografisch middelpunt van Friesland, het hart van Fryslan, het hart van de Fries. Eigenlijk onbegonnen werk om dat te vinden, concludeert Van Doorn. ‘Maar misschien is precies dat wel de kern waar alles om draait: dat niets vastligt zelfs de bodem niet. Dat iedereen aan taal, geschiedenis, identiteit en zelfs geografie een eigen interpretatie mag geven dat mythen en legenden geen een duidelijk verhaal schetsen, maar elke Fries de vrijheid laten zelf invulling aan geschiedenis te geven. Een vrijheid die we Fries zouden kunnen noemen.’ Dit boek is een aanrader voor liefhebbers van de vaderlandse geschiedenis, Friezen zullen zich erin herkennen en Hollanders leren een beetje meer over Friesland.