Aan de vooravond van de bekendmaking van de nieuwe Nederlandstalige literaire canon valt het manifest Optimistische woede in de brievenbus. In vergelijking met de top-tien van 2002 staat op de lijst met auteurs een (één!) vrouw, namelijk Hella Haasse, doorgeschoten van plaats zesentwintig in 2002 naar plaats acht nu. Op de lijst met titels prijkt zij op plaats twaalf met Oeroeg. Haar naam wordt de laatste tijd terecht vaak genoemd als de vierde grote Nederlandse schrijver naast de zogeheten ‘Grote drie’: Hermans, Mulisch en Reve.
En toch blijft er voor het schrijverscollectief Fixdit, de auteurs van Optimistische woede, werk aan de winkel. Veel werk kun je helaas wel zeggen. Fixdit bestaat uit de volgende Nederlandse en Vlaamse schrijvers: Yra van Dijk, Sanneke van Hassel, Rachida Lamrabet, Jannah Loontjens, Munganyende Hélène Christelle, Christine Otten, Gaea Schoeters, Shantie Singh, Fleur Speet, Manon Uphoff en Annelies Verbeke.
Met twee maten meten
De titel van het manifest, met het woord ‘woede’ erin, is opvallend. Immers: werd een vrouw niet lang neergezet als onsympathiek als zij kwaad wordt? Woede was lang not done, want een vrouw moet beheerst en liefst gelaten zijn. En aan het andere woord, ‘optimistisch’ werd tijdens een door De Balie in Amsterdam georganiseerde avond ook wat getwijfeld. Daarover straks meer.
Het boek bestaat uit elf over het algemeen sterke stukken tekst van de schrijvers van Fixdit en het wat schreeuwerig opgemaakte Fixdit Manifest in het hart van de uitgave. Met onderaan de pagina’s doorlopend namen van vrouwelijke auteurs. Wat ontbreekt zijn korte biografieën van de schrijvers, al zijn de meeste namen wel bekend. Misschien valt dit in hetzelfde genre als ‘die vermaledijde verklarende woordenlijsten’ die Rachida Lamrabet de deur uit wil doen, omdat je een roman primair met ‘een literaire blik’ moet lezen? Al is dit natuurlijk geen roman.
Op de vraag waarom vrouwen zoveel minder literaire prijzen dan mannen winnen (iets waaraan Marja Pruis tijdens genoemde avond in De Balie overigens twijfelde), worden in het boek verschillende antwoorden gegeven: door structureel seksisme of door ‘vooroordelen en beelden die we collectief geïnternaliseerd hebben [over] hoe een schrijver eruitziet’ (Shantie Singh). En ook door de vooroordelen van witte lezers ten aanzien van vrouwelijke auteurs van kleur, zoals Rachida Lamrabet schrijft.
Ook op een andere vraag, of vrouwen minder goed zouden schrijven dan mannen, volgen verschillende antwoorden: nee, maar er wordt in de literaire kritiek met twee maten gemeten en dit idee is een culturele erfenis van eeuwen.
Wat is een vrouwenboek?
Verschillende auteurs zoeken een andere insteek. Zo vraagt Sanneke van Hassel zich bijvoorbeeld af wat een ‘vrouwenboek’ eigenlijk is en concludeert dat het woord gewist moet worden. Fleur Speet vraagt zich af waarom er zo weinig historische romans zijn met een vrouw als hoofdpersoon. Zij stelt dat dit ‘een verdacht genre’ is en de auteurs vaak als ‘vertelster’ worden geafficheerd. Vervolgens komt ze met de vraag of het komt omdat ‘velen van ons niet weten hoe boeiend de geschiedenis van vrouwen is?’ Misschien leidde dit tot het ontberen van een rijke traditie van verhalen op dat terrein. Ze stelt voor ‘trots te zijn op de onderwerpen en thema’s die vrouwen juist vanuit hun eigenheid in de geschiedenis te berde hebben gebracht’. Manon Uphoff noemt gelukkig heel wat uitzonderingen, zoals Jeanette Wintersons Frankusstein, Anne van Eekerens Mary, Hemelse mevrouw Frederike van Maaike Meijer en Het lied van ooievaar en dromedaris van Anjet Daanje.
De vooruitgang gaat met babystapjes. Zo is er dit jaar weer een vrouw (Lize Spit) aan de beurt om het Boekenweekgeschenk te schrijven en won als zeventiende vrouw Annie Ernaux dit jaar de Nobelprijs voor Literatuur. Maar, schrijft bijvoorbeeld Gaea Schoeters: begin bij jezelf. Als recensent, als lezer, door meer aandacht te schenken aan vrouwen in de letteren om ‘door hun ogen, op een andere manier naar de wereld te kijken’. Jannah Loontjens doet het in dit manifest. Zij gaat in haar eigen werk perspectieven na en perspectiefwisselingen, van man naar vrouw, of liever naar ‘meer ervaringen die bij vrouwenlevens horen’. Of zoals Munganyende Hélène Christelle, die in haar bijdrage komt met enkele namen van ‘intersectionaliteit’, zoals Gloria Wekker die zowel als vrouw als zwarte wetenschapper op de barricaden klimt. Om het noemen van namen gaat het natuurlijk, zoals Gustaaf Peek terecht opmerkte tijdens de avond in De Balie. Pas als er geen namen meer worden genoemd, is iemand echt dood en vergeten.
Avond in De Balie
Die avond viel op de dag na het lanceren van de nieuwe canon en werd georganiseerd in samenwerking met Fixdit. Zo’n avond is een goede zaak, want de canon is iets om over te blijven discussiëren. Het mag geen gestolde opvatting zijn. Praten over literatuur, gendergelijkheid, diversiteit en inclusie is winst. In De Balie mochten onder anderen drie mensen een naam noemen die zij in de canon hadden gemist. Gustaaf Peek kwam met Dé-Lilah (pseudoniem van Lucie van Renesse), Marja Pruis met Patricia De Martelaere, en Nikki Dekker met Andreas Burnier.
Wat deze drie sprekers deden, was opmerken wat Fleur Speet in het manifest schrijft: het werk van vrouwelijke auteurs moet in hun eigenheid worden gelezen, ‘niet in vergelijking tot mannelijke auteurs, niet met de huidige canon als maatlat, maar in vergelijking tot henzelf’. Als ‘autonome kunstenaars’, schrijft Manon Uphoff. Door mannen en vrouwen die zich niets aantrekken van welke canon dan ook. In de uitgeverswereld, door auteurs, de literaire kritiek, docenten, bibliothecarissen en lezers. Dan zijn we meer dan een babystapje verder.