Paul Auster (1947) is in Nederland vooral bekend als romancier maar voor zijn eerste roman verscheen, debuteerde hij met een gedichtenbundel waarna er nog drie bundels volgden en een memoires. Maar hij is ook vertaler, nawoord-schrijver, essayist en kenner van de Europese literatuur. Door de publicatie van Levenswerk. Verzamelde non-fictie, kan de Nederlandse lezer nu ook kennis maken met die verschillende kanten van Auster.
De tweede helft van Levenswerk bestaat uit door Auster geschreven voorwoorden en her en der verschenen gelegenheidswerk. Die stukken variëren, vanzelfsprekend, sterk in onderwerp (van Rushdie tot een film van Jim Jarmusch, van 9/11 tot basketbal), benadering en kwaliteit. Bijvoorbeeld in het stuk ‘Twintigste-eeuwse Franse poëzie’ waarin Auster op fraaie wijze de onderlinge verbanden tussen Franse en Amerikaanse poëzie weet te schetsen. Ook heeft hij een inhoudelijk sterk essay over de gedichten van Paul Celan geschreven. Tegelijkertijd bedraagt zijn te korte en daardoor onbevredigende voorwoord bij A Little Anthology of Surrealist Poems nog geen pagina, en maken zijn opmerkingen alleen maar nieuwsgierig naar een langere versie: ‘Vertalen was meer dan een literaire oefening. Het was een eerste stap naar bevrijding uit de boeien van mezelf, naar overwinning van mijn eigen onwetendheid.’ Erg zweverig, maar toch beslist interessant, en vervolgens blijft het precieze hoe en wat helaas duister. Auster is een wisselvallige essayist die zich net iets te vaak verliest in quasifilosofie. Neem een opmerking als de volgende:
‘Onze ogen volgen de beweging [van de strepen op het schilderij] op dezelfde manier als we een gedicht van boven naar beneden over een pagina volgen, en zoals de regel in een gedicht een eenheid van adem is, is de lijn in het schilderij een eenheid van gebaar. De taal van deze werken is de taal van het lichaam.’
In deze passage is een verwijzing naar de Amerikaanse dichter Charles Olson te herkennen, die stelde dat het metrum van gedichten op de ‘adem’ van de dichter gebaseerd moet worden. Zo’n redelijk obscure verwijzing gebruiken om een schilderij te duiden, is een rare kunstgreep die te ver van de materie van het schilderij afdwaalt. Zonde dat Auster in zo’n essay niet gewoon met het materiaal voor hem aan de slag gaat, naar de schilderijen kijkt, en vervelend abstract wordt. Die zweverigheid speelt hem vaker parten, en zorgt ervoor dat veel van de teksten echte substantie missen.
Hoe wisselvallig ook, het is toch best fijn grasduinen in de hier bijeengebrachte stukken. Het is opvallend hoe euro- en (nog specifieker) francofiel Auster is. Hij behandelt schrijvers over wie vrijwel elke Nederlandse literatuurliefhebber op z’n minst gehoord heeft (Kafka, Beckett, Hamsun), alsmede minder bekende sterren als André du Bouchet en Jacques Dupin. Er ontstaat een opvallend perspectief door de vertaling: Auster schreef zijn op een Amerikaans publiek gerichte voorwoorden bij veelal Europese literatuur. Vervolgens krijgt de Nederlandse lezer die veramerikaniseerde blik op Europa voorgeschoteld, en dat is best verfrissend.
Aan die tweede helft vol mengelwerken gaat uiteraard ook een eerste helft vooraf: een aantal van Austers eerder uitgegeven memoires, zoals zijn prozadebuut Het spinsel van de eenzaamheid (1982). Het is ook vooral dat debuut dat het sterkste deel van Levenswerk is en leest als een uitstekende novelle: een reconstructie van het schijnbaar onopmerkelijke leven van Austers vader. In het tweede, essayachtigere deel schrijft Auster over zichzelf in de derde persoon, en over zijn eigen rol als vader. De structuur is veel associatiever: Auster vertelt bijvoorbeeld over Pinoccio voorlezen aan zijn zoon, en koppelt dat boek aan de tekenfilm van Disney, aan het Bijbelboek Job, en uiteindelijk ook weer aan zijn eigen vaderschap. Omdat beide delen over vaders gaan, beginnen ze elkaar zo te spiegelen: het ene gaat over een afwezige vader, het andere is een soort zelfonderzoek van een aanwezige vader.
Die memoires, die de grens opzoeken met fictie en de essayistiek doet denken aan het recente Winterlogboek (2012). Helaas is dat werk, samen met zusterboek Bericht vanuit het innerlijk (2013), niet in Levenswerk opgenomen. Beide boeken zijn autobiografische werken, aan de hand van één thematische leidraad; respectievelijk het lichaam en de geest. Ze zijn beide nog in de handel, dus hun ontbreken is niet heel vreemd, maar de ondertitel Verzamelde non-fictie wordt zo wel ondermijnd. Zo’n ondertitel doet immers vermoeden dat de hier gepresenteerde non-fictie ook compleet is. Beide boeken zouden bovendien perfect gepast hebben bij de hier wel opgenomen autobiografieën-met-leidraad Het spinsel van de eenzaamheid (vaderschap), Van de hand in de tand (geld) en Oefeningen in waarheid (toeval). Autobiografisch mag overigens ruim opgevat worden: Auster schrijft ook over de levens van anderen die hij al dan niet persoonlijk heeft gekend. Je moet wel meegaan in de sprongen die de auteur maakt, en het enthousiasme delen over alle verhalen van anderen die hij deelt. Een speciale vermelding verdient Van de hand in de tand, een verslag over Austers relatie met geld en werk, waarin hij vertelt hoe hij als respectievelijk aspirerend en beginnend schrijver brood op de plank kreeg. Dit boek is daarom al een uitstekende leestip voor jonge auteurs.
Het zijn uiteindelijk die memoires die Levenswerk net dat beetje meer gewicht geven. Het boek is namelijk een mooi, maar onevenwichtige uitgave geworden. Niet alleen is de verzameling incompleet, maar ook de kwaliteit van de stukken in het tweede deel, valt geregeld tegen. De opgenomen memoires daarentegen zijn echter zeer overtuigend. Het is prettig grasduinen in het omvangrijke boek maar de vraag blijft evenwel of je als niet onvoorwaardelijke Auster-fan bereid bent vijftig euro voor dit toch wat wisselvallig boek neer te leggen.
Levenswerk
Paul Auster
Vertaald door Annelies Eulen
624 pagina’s
Uitgegeven bij De Bezige Bij