‘Ik sta voor de kolonel, het hoofd van de heldentoetsingscommissie. Hij schrijft iets op mijn militaire pas. “Aha, daar hebben we Fallada”, zegt hij terwijl hij me vriendelijk aankijkt. “Wat nu, kleine man?” Ik knik en mag gaan. Ik heb geen militaire pas meer, ik ben definitief door de Duitse Wehrmacht afgeschreven.’
Dit vertelt Hans Fallada in verband met zijn oproep voor een militaire keuring in het voorlaatste oorlogsjaar 1944. Zijn in 1932 verschenen boek Kleiner Mann – was nun? was een wereldsucces en behoorde ook in Duitsland inmiddels tot de culturele bagage van het lezend publiek. Hans Fallada was een begrip.
Als Fallada in september 1944 wordt opgesloten in de gevangenis Neustrelitz-Strelitz op de afdeling voor ‘geestelijk gestoorde delinquenten’ op beschuldiging van een poging tot doodslag op zijn voormalige echtgenote, besluit hij de tijd te doden met het schrijven van aanvankelijk korte verhalen maar later vooral van zijn herinneringen aan de nazitijd. Hiermee zet hij zijn leven op het spel. In een soort minuscuul geheimschrift verpakt in raadsels en coderingen weet hij zijn werkzaamheden te verbergen voor zijn medegevangenen en bewakers. Als hij op zondag 8 oktober 1944 een dag verlof krijgt, smokkelt hij het manuscript onder zijn hemd de gevangenis uit.
Het manuscript is een verdediging van zijn eigen handelwijze, zijn innere Emigration. Hans Fallada behoort tot de schrijvers die tijdens het naziregime in Duitsland zijn gebleven en zo goed en zo kwaad mogelijk hebben geprobeerd te blijven werken en zo min mogelijk vuile handen te maken. Hoewel hem dit laatste niet altijd volledig is gelukt, kan zonder meer gezegd worden dat Fallada’s afkeer van het nationaalsocialisme van het begin af aan oprecht is geweest. Toch voelt hij voortdurend de behoefte zichzelf te rechtvaardigen, soms op een lompe manier, typerend voor een kat in het nauw: ‘In het buitenland zitten allerlei narren er knusjes bij, ver buiten de gevarenzone, en ze maken ons uit voor meeloper, voor huurling van de nazi’s………….. Maar wij hebben alles moeten verdragen en zíj niet, wij zijn elke dag bang geweest en zíj niet.’ De apolitieke Fallada heeft nooit openlijk stelling genomen tegen het nationaalsocialisme zoals sommige andere schrijvers en zal in de ogen van iemand als Thomas Mann, die tijdens de oorlog in Zwitserland zat, dan ook altijd verdacht blijven. Hoewel deze discussie in de naoorlogse jaren natuurlijk in alle heftigheid is gevoerd, lijkt het nu tijd om nuanceringen aan te brengen. Hans Fallada was gelukkig geen held, maar wel een dapper man die trachtte te overleven in een smerige tijd zonder anderen schade te berokkenen. Zijn zwakheid maakt hem ook eigenlijk heel sympathiek. Interessant is het feit dat Hans Fallada na de oorlog, als Berlijn in handen is van de Russen, zijn manuscript nog eens tegen het licht houdt en, met het oog op publicatie, wijzigingen aanbrengt die op dat moment als politiek correcter werden beschouwd, omdat hij, wilde hij publiceren, onverdacht moest zijn. Zo spreekt hij in het oorspronkelijke manuscript over de nazi’s als ‘gewetenloze mannen’, later over ‘gewetenloze beulen’.
Hans Fallada laat zich vooral kennen als een gevoelsmens, een naïeve man, die op situaties reageert zoals zijn hart hem dat ingeeft maar die ook over het vermogen beschikt voortdurend oog te hebben niet alleen voor de verbijsterende ironie, maar ook voor het cynisme van de werkelijkheid van zijn tijd. Als een bende SA’ers hem en zijn zoontje in de tuin bij zijn huis opwacht om hem te arresteren, vraagt hij: ‘Mag ik misschien eerst onze beer halen?…………… Zo marcheerden we door de omhooglopende tuin naar de villa: mijn zoon en ik, met tussen ons in de beer, en de twee bruinhemden met getrokken pistool. Ik vond dat ik hun theatrale optocht compleet versjteerde, maar ze merkten het niet eens; nog nooit hebben mensen zo weinig gevoel voor humor gehad ………..’ Maar als zij hem even later met hun auto meenemen voor verder verhoor bij de rechtbank in Fürstenwalde en zij op een eenzaam bosweggetje stoppen om te plassen en ook hem op die mogelijkheid wijzen, dringt de navrante werkelijkheid van de situatie tot hem door: ‘……. terwijl hij dat zei stond mij de hele tijd een kop uit een onlangs gelezen krant voor de geest: “Op de vlucht doodgeschoten”.’ Hans Fallada werd gered door het toevallige feit dat er een bevriende arts langskwam, die hem herkende en die achter hen aanreed naar Fürstenwalde.
Voortdurend botst de eigenzinnige Fallada met bekrompen lieden in zijn omgeving, die, uit op eigen gewin, lid van de partij zijn geworden en in Fallada een gemakkelijk slachtoffer zien waar wat aan te verdienen is. Opvliegend als hij is, reageert hij niet altijd even verstandig.
Prachtig zijn de verhalen waarin hij vertelt over zijn grote vriend en uitgever Ernst Rowohlt, hoe deze er in slaagt uit de handen van de nazi’s te blijven en zo lang mogelijk te blijven publiceren totdat juist een boek van Fallada een eind maakt aan zijn bezigheden en hem noopt naar het buitenland te vertrekken, maar niet zonder ervoor te zorgen dat Fallada een nieuwe uitgever heeft. Hetzelfde geldt voor het portret dat hij schildert van Peter Suhrkamp, de man die carrière maakt in de uitgeverswereld tijdens de nazi’s, maar anderzijds Fallada tot steun is en uit de brand helpt en ervoor zorgt dat Bertold Brecht veilig naar het buitenland kan vluchten om uiteindelijk zelf in een concentratiekamp om het leven te komen.
Aan het slot stort de wereld van Fallada in elkaar. Hij laat zich scheiden van zijn jarenlange gezellin, Anna Ditzen, maar blijft wonen in het tuinhuis, waar hij zich overgeeft aan de drank. Tijdens een woordenwisseling lost hij een schot, maar, zoals ze later allebei bezweren, niet op haar gericht. Desondanks moet hij zich verantwoorden voor de autoriteiten en komt hij in de bovengenoemde inrichting terecht. En daar gaat hij schrijven…………….
De kolonel, het hoofd van de heldentoetsingscommissie, had het goed gezien. Hans Fallada was geen held, gelukkig niet, maar wel een prachtig schrijver.