The Jazz Age worden ze genoemd, de jaren die volgden op de Eerste Wereldoorlog en die duurden tot 1929. Toen brak met de beurskrach van 24 oktober de grootste economische crisis van de moderne geschiedenis uit. Twee jaar daarna blikte Scott Fitzgerald in een prachtig essay terug op die jaren. Echo’s van de Jazz Age heet het. Het is samen met zijn eerste novelle Een dag in mei en een ander essay, Mijn verdwenen stad uit 1932, opgenomen in een Nederlandse vertaling die vorige maand uitkwam in de serie Moderne Klassiekers van Uitgeverij Karaat.
De novelle verschijnt net nu in de bioscopen een nieuwe verfilming van The Great Gatsby draait, naar dé succesroman van Fitzgerald. Ook die speelt in de troebele jaren kort na de Eerste Wereldoorlog met de veteraan Gatsby in de hoofdrol.
‘Veel mensen beginnen spontaan te kokhalzen’ als ze aan die jaren terugdenken, tekent Fitzgerald in 1931 in zijn Echo’s op, ‘maar schrijver dezes kijkt er al met nostalgie op terug’. De Jazz Age viel dan ook samen met het succes van zijn schrijversschap. In 1917 had hij dienst genomen in het leger toen de VS troepen naar Europa stuurden om daar in te grijpen in de Eerste Wereldoorlog. Maar voor het Fitzgeralds beurt was, was de vrede getekend. Hij hoefde niet meer in actie te komen en zag zijn voormalige maten die wel uitgezonden waren terugkeren met onder andere de vraag voor welke vrijheid ze eigenlijk gevochten hadden. Tegelijk keken ze met een begerig oog naar de welvaart die in Amerika mogelijk was en die tot nu toe buiten hun bereik was gebleven. Met hen groeide een generatie op die totaal niet in politiek was geïnteresseerd. ‘We waren het machtigste land. Wie kon ons nog vertellen wat modieus en wat amusement was?’, poneert Fitzgerald in Echo’s. Alles veranderde in snel tempo en in het kielzog van de jongeren gaven de ouderen zich over aan de vrijheid om te genieten van dans en jazz, seks en drank. Dat laatste illegaal, want in Amerika gold de Drooglegging, een verbod op alcohol. Het leven was ‘als de wedstrijd in Alice in Wonderland, er was een prijs voor iedereen’. Maar toen kwam de krach van 1929: ‘Iemand had het verknald en de duurste orgie uit de geschiedenis was voorbij (…) omdat zijn voornaamste kenmerk, het grenzeloze vertrouwen, een enorme klap kreeg toegedeeld’.
Het was ook een klap voor Fitzgeralds schrijversschap. Dat was zozeer verbonden met de Jazz Age, dat ook dat zo goed als eindigde. Hij schreef alleen nog commerciële verhalen, filmscripts en een enkel essay.
Een dag in mei ontstond aan het begin van de Jazz Age, in 1920. De auteur van het zeer informatieve nawoord, Luc de Rooy, noemt de novelle ‘venijniger, sarcastischer, tragischer’ dan zijn latere werk. En dat kan de lezer alleen maar beamen.
We volgen in kort bestek (de novelle telt amper 90 pagina’s) de woelige gebeurtenissen in New York op 1 mei 1919, de eerste keer sinds de oorlog dat er weer een Dag van de Arbeid werd gevierd. Er breken rellen uit, die de opmaat zouden worden voor de ‘roaring twenties’.
Voor die rellen baseerde de auteur zich op een werkelijke gebeurtenis, de ‘May Day Riots’ die op die dag plaats vonden in Cleveland. Daarin raakten soldaten en studenten slaags en trad de politie hard op. Fitzgerald zag ze als de ontlading van de oorlogstijd, die een uitweg zocht in onbegrensd feesten.
In Een dag in mei volgen we zeven jongeren, studenten en soldaten, die met elkaar op de vuist gaan rond een campusfeest, het Gamma Psi-bal. Fitzgerald beschrijft de confrontatie door de ogen van die zeven personages die er ieder op een of andere manier in verzeild raken. Ze staan symbool voor de tegenstellingen in het sociale leven. De volgzame tegenover de losbandige, de arrivé tegenover de man in de goot en de socialist tegenover de patriot. In kernachtige karakteriseringen rijzen ze scherp voor je geestesoog op. Daaraan draagt bij dat het perspectief in de elf hoofdstukken van de novelle voortdurend verandert, waardoor we een al beschreven gebeurtenis even later vanuit heel andere ogen zien. De personages tuimelen lallend, zichzelf vergooiend, maar ogenschijnlijk genietend door het verhaal. ‘Ogenschijnlijk genietend’, want de tragiek en de leegte in hun leven zijn steeds voelbaar. Dat is de kracht van de novelle. Die wordt niet alleen bereikt door de compositie van het verhaal, maar ook door het taalgebruik en de compacte stijl. De absurditeit wordt ten top gevoerd als de personages Peter Himmel en Philip Dean de deurbordjes IN en OUT van restaurant Delmonico’s rukken en die voor hun borst hangen om zo de stad in te gaan. Om vervolgens in het Biltmore Hotel enkele van de andere personages elkaar te zien aanvliegen:
Maar voor meneer In en meneer Out was deze gebeurtenis niet meer dan een bont, regenboogkleurig onderdeeltje van een gonzende, doordraaiende wereld.
Ze hoorden luide stemmen; ze zagen de zwaarlijvige man springen; het beeld vervaagde plotseling.
Toen waren ze in een lift die omhoogging.
‘Welke verdieping wenst u?’ zei de liftbediende.
‘Maakt niet uit’, zei meneer In.
‘De bovenste verdieping’, zei meneer Out.
‘Dit is de bovenste verdieping’, zei de liftbediende.
‘Dan moet je er nog een verdieping op laten zetten’, zei meneer Out.
‘Hoger’, zei meneer In.
‘De hemel’, zei meneer Out.
Tien jaar na de uitbraak van de roes donderde Amerika in elkaar.
Een dag in mei
Auteur: F. Scott Fitzgerald
Vertaald door: Charles Bors en Mon Faber
Verschenen bij: Uitgeverij Karaat (2013)
Prijs: € 16,90