Een dal in de Dolomieten met uitzicht op de prachtige bergtop van de Antelao met gletsjers en eeuwige sneeuw. Het is de vallei van de ijsmakers. Al generaties lang trekken in de lente de Belfi’s, de Zangrando’s, de Toscani’s en de Talamini’s weg uit hun geboortestreek om in Oostenrijk, Duitsland en Nederland ijs te verkopen. Het ijsseizoen duurt tot oktober, in de wintermaanden keren ze terug. De ijsmakers van Ernest van der Kwast (1984) is het relaas van de Talamini’s, een ijsmakersfamilie uit Venas di Cadore. Elk voorjaar openen zij hun ijssalon Venezia in Rotterdam. Giovanni Talamini is de verteller van het verhaal. In meerdere hoofdstukken, met sprongen in de tijd, wordt de familiegeschiedenis geschetst.
Overgrootvader Giuseppe (‘Beppi’) is de zoon van een houthakker. Hij wordt enthousiast door de verhalen van Enrico Zangrando over ijs dat eind negentiende eeuw in Wenen wordt verkocht: ‘je eet het met een lepel en het smelt in je mond.’ Giuseppe, ‘bedwelmd door de verhalen en de zoete smaken in de koperen bussen van de ijscokar in Wenen’, kan er niet meer van slapen: ‘De deur van de droom was op een kier gezet en hij wilde niets liever dan naar binnen gaan.’
In de houtzagerij wil hij niet werken: hij wil ijs maken. Met een rieten mand haalt hij sneeuw van de gletsjers op de Antelao. Hij ontwikkelt in zijn draagbare ijsmachine allerlei overheerlijke smaken. Heel het dorp komt zijn ijs proeven. ‘Het is kouder dan sneeuw en zoeter dan suiker.’ Zo wordt Giuseppe een van de eerste ijsmakers van de streek.
Vier generaties later. Giovanni Talamini zal samen met zijn broer Luca ijssalon Venezia in Rotterdam overnemen. In de zomer helpt hij als vijftienjarige in de bediening. Richard Heiman, directeur van het World Poetry festival, laat Giovanni op het terras van de salon kennismaken met de dichtkunst. Hij leest hem een gedicht voor van de Engelse romantische dichter Shelley: ‘Klein is het hart waarin één liefde gloeit, / De geest waarin maar één gedachte groeit, / het leven dat men aan één doelwit wijdt, / Zijn kans verspelend op onsterfelijkheid.’
Deze regels maken grote indruk op de jongen, ook al begrijpt hij niet alles. ‘Was de deur van één der kamers, zonder dat ik het had gemerkt, op een kleine kier gezet?’ Richard blijft het terras bezoeken, gedichten voordragen en verhalen vertellen over festivals en mooie stagiaires. ‘Je moet een keuze maken, zei hij toen ik achttien was. /…/ Ga je je leven wijden aan de poëzie of word je ijsmaker?’
Dat Giovanni kiest voor de poëzie wordt hem door de familie niet in dank afgenomen. Hij heeft niet voldoende talent voor het dichten, wel voor het redacteurschap: ‘Het was magisch om gedichten te lezen die nog niemand anders had mogen inzien, als lopen door maagdelijke sneeuw.’ Luca is de broer die noodgedwongen het ‘lot’ van Giovanni overneemt en ijsmaker wordt. Broer en vader laten hem merken dat ze niet gelukkig zijn met zijn keuze. Het veroorzaakt elke keer een ‘steek’ bij Giovanni. ‘Mijn vader sprak wel met mij, maar in alles wat hij zei gonsde de hoop dat ik mij op een dag weer zou bekeren tot het ijs. Ik was afgedwaald, het was zijn taak mij te laten inzien dat ik de verkeerde beslissing had genomen. Ik had gekozen voor een bestaan zonder de ijssalon, zonder familie. Daar zou ik vroeg of laat spijt van krijgen.’ Luca maakt lange dagen in het kleine keukentje met het bleke tl-licht. Ondertussen klimt Giovanni op van redacteur naar directeur van het World Poetry festival. Hij reist de wereld rond voor internationale festivals. Broer Luca praat jarenlang niet met hem. Maar: ‘De jarenlange stilte had geen betekenis. Stilte was luchtledig. Je kon het gemakkelijk samendrukken, totdat het niets was. Twaalf jaar, elk jaar een sneeuwvlokje dat sublimeerde voor het de grond raakte.’ Giovanni: ‘Ik was zijn oudere broer, ik zou hem altijd helpen.’ Als Luca een beroep op hem doet, staat hij voor de keuze zijn belofte wel of niet na te komen.
Keuzes maken, daar gaat het over in dit boek. Treed je in de voetsporen van je familie, of wijk je van het uitgestippelde pad af? Van kinderen van ijsmakers wordt verwacht dat zij de ‘spatula’ (ijsschep) en de ijssalon overnemen.
Knap gebruikt Van der Kwast beeldspraak voor het beschrijven van de twee gletsjers op de Antelao, de Koning van de Dolomieten: ‘ze glinsterden in de zon als een halsketting.’ De oudste ijsmaker: ‘We moeten naar de gletsjer,’ zei Giuseppe. Hij wees naar de ijskoude halsketting om de top.’ Later komt dit terug als: ‘Alles smolt, slonk, sijpelde en verzwond, behalve de sneeuw op de gletsjers, de halsketting die om de top van de Antelao lag.’ Sneeuw halen op de gletsjer wordt verbonden met de bijnaam van de berg: ‘Giuseppe ging /…/ naar de Antelao en roofde sneeuw van de koning.’
Minder geslaagd zijn de clichématige beschrijvingen van poëziefestivals in het buitenland, met dronken dichters en aantrekkelijke stagiaires. Ook de uitvoerige beschrijvingen van hotelkamers voegen weinig toe. Daartegenover staan de sterke komische dialogen tussen vader Talamini en een Chinees die claimt dat niet de Italianen het ijs hebben uitgevonden, maar de Chinezen. Vermakelijk zijn ook de verhalen over de ruziënde ijsmakers in Italië over wie het lekkerste ijs maakt.
Dat De ijsmakers een roman is, zou je gemakkelijk kunnen vergeten door beschrijvingen zoals die over slagerij Benali op de West-Kruiskade in Rotterdam. Het fragment spiegelt de situatie van Luca en Giovanni: de hardwerkende ijsmaker onder het tl-licht in zijn keukentje tegenover de reizende poëziebroer. Verteld wordt dat de oude Marokkaanse slager niet meer in de slagerij werkt. Zijn zoons hebben de zaak overgenomen: ‘Maar zijn oudste zoon is schrijver geworden. Hij heeft een aantal romans gepubliceerd, waarvan één een bestseller was, en is naar Amsterdam verhuisd.’ Over de zoon die nu slager is: ‘De slager is bleek als het tl-licht dat boven zijn hoofd hangt, hij is kalend en heeft een postuur dat een enorme kracht verraadt, maar ook vertelt hoe zwaar zijn werk is. Zijn broer heeft een donkere huid, draagt een hippe Italiaanse pet en is fit als een marathonloper.’ Bestaande schrijvers als romanpersonage. Grappig die toevoeging ‘fit als een marathonloper’: Abdelkader Benali schreef De marathonloper in 2007. En in Rotterdam kan Jules Deelder ook zomaar op het terras van ijssalon Venezia plaatsnemen. Een mooi spel van ‘fictie’ en ‘werkelijkheid’.
De ijsmakers beleefde in korte tijd drie herdrukken. In februari werd de vierde druk opgelegd en in 2016 zal een Duitse vertaling verschijnen. Met De ijsmakers heeft Ernest van der Kwast een heerlijk boek geschreven, over keuzes maken, de schoonheid van poëzie én de lange en rijke geschiedenis van de ijsmakers uit het Italiaanse Cadore-dal. Een aanrader.