Uitgeverij Schokland heeft onlangs in haar serie Kritische Klassieken Een jeugd in Duitsland van Ernst Toller opnieuw uitgegeven in een nieuwe vertaling van John Luteijs. Dit is een compliment waard aan alle betrokkenen. Het is een genot dit ontroerende werk in de hand te houden en te lezen in deze prachtige vertaling gevat in een schitterend verzorgde uitgave.
Het boek is chronologisch geschreven. De structuur wordt zichtbaar gemaakt aan de hand van de titels van de hoofdstukken. Bindend in het boek is de ontwikkeling van Ernst Toller zelf, van bedeesd, nadenkend kind tot de revolutionaire activist die hij uiteindelijk is geworden, maar alles natuurlijk gezien door de ogen van de gerijpte mens Toller, die beseft dat Duitsland in 1933 opnieuw aan de vooravond staat van een cruciale fase in zijn geschiedenis. Ook wat betreft schrijfstijl is het een opmerkelijk boek, afwisselend kort en bondig, objectiverend beschrijvend of poëtisch al naar gelang de boodschap die Toller wil uitdragen.
Toller verhaalt over zijn kinderjaren in Samotschin, een stadje in het westen van het huidige Polen en in die tijd behorend bij Pruisen (Duitsland). Geboren in een gegoede, Joodse familie die zich graag presenteerde als Duitser dan Duits was hij bevriend met Stanislaus, een Poolse jongen van arme komaf. Hierin wordt meteen al zichtbaar met welke conflictstof de jonge Ernst geconfronteerd werd in zijn directe omgeving. Duits versus Pools; Joods versus Pools en Duits; rijk versus arm. Hij toont zich een nadenkende jongen met gevoel voor ethische vraagstukken. Als hij aan zijn moeder vraagt waarom Stanislaus arm is en hij rijk, neemt hij aanvankelijk nog genoegen met haar antwoord: ‘Omdat Onze Lieve Heer dat zo wil.’ Later, in zijn studentenjaren in Grenoble, ontdekt hij het genot dat geld kan verschaffen: ‘Ja, ik hou van geld, met knagend geweten. [……] ik ben voor mezelf twijfelachtig geworden.’ Deze tweeslachtigheid in zijn gevoelens komt vaak prachtig tot uiting in een uiterst geserreerd taalgebruik voor het beschrijven van bepaalde scènes. Zo ontmoet hij in zijn pension in Grenoble een oud-officier van het Oostenrijkse leger, die een Frans vriendinnetje heeft, een naaistertje. De officier wijdt de jongen Ernst in in het grote leven. ‘Elke namiddag ontmoet ik in een café studenten van heinde en verre , ze spelen een spel dat ‘Poolse Bank’ heet en dat noch iets met Polen noch iets met een bank te maken heeft. Zilver- en goudstukken gaan van hand tot hand. Men drinkt zwarte koffie, het is erg onderhoudend. Ik kijk naar de spelers. Het kleine Franse naaistertje zit naast me, de Oostenrijker verliest de ene na de ander munt van twintig franc, het naaistertje lacht naar me, mijn knie streelt haar knie, ze staat op, ik volg haar, ze vraagt me waar ik woon, ze zou het moeten weten, maar ze is het wellicht vergeten, ze wil mijn kamer zien, ze zegt “Mon petit”, ik kijk naar de officier, hij verliest nog steeds, ze neemt mijn arm en haakt in, ik ben heel gelukkig, ik leer Frans’.
En dan breekt de oorlog uit. Na zijn terugkeer in Duitsland meldt Toller zich aan als vrijwilliger. In soms hilarische scènes schildert hij de waanzin en hysterie die over de mensen is gekomen. Zo wordt hijzelf, terwijl hij rustig op een bankje in een park zit, bijna gemolesteerd door een groeiend gezelschap ‘vaderlandslievende burgers’ vanwege zijn hoed die, gezien een klein labeltje, van Franse makelij blijkt te zijn. De geserreerdheid is weg en maakt plaats voor een meer objectiverende beschrijving.
De beschrijving van zijn frontervaringen behoren zonder twijfel tot de meest aangrijpende op dit gebied. Niets geen heldendom, gebral over vaderlandsliefde, maar waanzin, angst, teleurstelling en woede: ‘De woorden worden zachter, ze druppelen in de dikke stilstaande lucht.’ Na de eerste aanval van een Frans vliegtuig, als er niemand is gewond, zegt de sergeant tegen Ernst Toller, dat zijn voorganger meer geluk heeft gehad, hij is meteen getroffen door een granaatscherf en rust in het lazaret. Het optimisme maakt steeds meer plaats voor cynisme.
Toller heeft dertien maanden aan het front gediend alvorens ziek en gedesillusioneerd terug te keren naar het vaderland, waar hij, naarstig op zoek naar lieden die leiding kunnen geven aan de jeugd en richting kunnen wijzen naar een nieuwe toekomst, steeds meer affiniteit voelt voor de radicale socialistische beweging onder leiding van Kurt Eisner. Want als één ding kenmerkend is voor de jonge Toller dan is het wel het verlangen naar leiding. De wapenstilstand van begin oktober 1918 komt voor de Duitse bevolking als een donderslag bij heldere hemel. In één klap wordt de zinloosheid van de oorlog voor iedereen zichtbaar en rest er niets dan woede, radeloze woede. Het hele politieke bestel dreigt als een kaartenhuis in elkaar te storten. De keizer is gevlucht en de straat regeert. Politieke moorden beheersen de voorpagina’s van de kranten: Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg, …….Kurt Eisner.
Toller raakt diep verwikkeld in de revolutionaire woelingen van zijn tijd en wordt een van de leidende figuren in de Beierse Radenrepubliek. De beschrijving van wat zich hier allemaal heeft afgespeeld is vooral van belang voor wie zicht wil krijgen op de scherpe politieke tegenstellingen die speelden binnen de kraamkamer van de Weimarrepubliek en die uiteindelijk hebben geleid tot een verziekt politiek klimaat waarvan lieden als Hitler geprofiteerd hebben. Toch is er bij Toller ook hier altijd ruimte voor het hilarische zoals het verhaal over zijn ontsnapping aan arrestatie door militairen. Toller zit ondergedoken in een appartement bij een vriend van adellijke komaf als er onverwachts huiszoeking wordt gedaan in het betreffende woonblok. Overal wordt aangebeld. Paniek! Ten einde raad vraagt Toller aan zijn vriend of hij een jaquet heeft en een monocle in de gedachte dat iedere officier buigt voor deze rekwisieten. Maar dan wordt het rustig. De soldaten gaan weg. Alleen bij hen is niet gebeld! Hoe kan dit? Later horen ze dat de bevelvoerende officier, toen hij de hoge adellijke naam op het naamplaatje bij de deur zag staan, de soldaten liet vertrekken. Pruisen in de overtreffende trap!!
Uiteindelijk wordt Toller gearresteerd en veroordeeld tot vijf jaar vestingstraf in de vesting Niederschönfeld. Daar zitten de ‘rode beesten’, aldus de Beierse officier van justitie Emminger. Hij komt er nog genadig vanaf. Een aantal van zijn linkse kameraden krijgt de doodstraf. De moordenaar van Kurt Eisner, graaf Arco, ondergaat zijn straf in de vesting Landsberg. Die mag gaan en staan waar hij maar wil. ‘Overal in München regeren de oude heersers. Ze verdedigen de republiek…………..’, zo schrijft hij.
Je leest dit boek met een zekere eerbied voor de mens Toller. Zijn boeken behoren immers tot de eerste die Goebbels ritueel aan de vlammen toevertrouwde bij de beruchte boekverbrandingen in 1933. Maar wat vooral treft, is het feit dat er in dit boek nog iets is terug te vinden van iets wat wij tegenwoordig niet zoveel meer aantreffen in de literatuur, namelijk idealistische bevlogenheid, de drang om de wereld te hervormen, het geloof in vaste leidraden volgens welke de samenleving zou moeten worden ingericht. Wij leven in de post-moderne tijd. Jammer eigenlijk of toch niet?
Een jeugd in Duitsland
Memoires 1893-1924
Auteur: Ernst Toller
Vertaald door: John Luteijs
Verschenen bij: Uitgeverij Schokland
Prijs: € 22,90