Ondanks dat er de afgelopen jaren geen gebrek was aan schrijnende politieke, maatschappelijke en economische problemen, is het Nederlandstalige poëzielandschap in die tijd niet overspoeld door een golf van jonge, geëngageerde dichters. Gelauwerde activistische poëten als de Belgische Charles Ducal en Dichteres des Vaderlands Anne Vegter lieten luidkeels van zich horen, vooral wat de vluchtelingencrisis betreft. Maar veel jonge en debuterende dichters hielden zich verre van politieke thema’s. Zo erg dat Ilja Leonard Pfeijffer in zijn vorige, veelvuldig onderscheiden bundel Idyllen de volgende aanklacht in keurige alexandrijnen aanhief:
‘Dus vrienden, grote dichters van heel Nederland /
en België, waar wordt geschreeuwd is taal vacant. /
Ik vraag niets, wil niets, eis niets, heb niets uit te leggen. /
Maar kunnen we misschien beginnen iets te zeggen?’
Daar liet de bard uit Genua het niet bij zitten. Samen met zijn goede vriend en geestverwant Erik Jan Harmens schreef hij de bundel Duetten, een dertigtal titelloze gedichten waarin de twee dichters steeds beurtelings een strofe schreven. De samenwerking kwam tot stand via de mail en is chronologisch afgedrukt. Uitgever Lebowski verwoordt de bundel treffend als ‘een dringend lied’ waarin gezongen wordt ‘dat de wereld naar de ratsmodee gaat’.
Zo’n typering kan de verwachting wekken dat er hier plat gekankerd gaat worden op incapabele politici en domme plebejers die de maatschappij en aarde naar de verdommenis helpen. Maar dan ken je Pfeijffer en Harmens nog niet. Van Brexit tot racistisch gejoel (‘daar moet een piemel in!’) , van populisme en ‘dobbernegers’ tot jihadisme: de grote kwesties van deze tijd worden allemaal opgediend – en gefileerd.
Een van de sterkte attaques van de bundel is het begrip tonen voor de aantrekkingskracht van jihadisme in een maatschappij die nog slechts in één ding gelooft: ‘ons heilig groeimodel’. En actueel nadat minister Edith Schippers (VVD, Volksgezondheid) onlangs zei dat alle culturen helemaal niet gelijkwaardig waren. ‘De onze is een stuk beter dan alle andere die ik ken’, aldus Schippers. Koren op de molen van Harmens en Pfeijffer, die juist begrijpen dat gemarginaliseerde en gediscrimineerde jongeren zich door een zuiver, eenduidig fundamentalisme met een missie laten meevoeren – tegenover een decadente samenleving die is vervallen tot ‘debiel geconsumeer’. Pfeijffer:
‘We leven hier een tandpastareclame na /
Verkrampt en grimmig grijnzend in de camera /
Ik snap het wel dat iemand maait met zijn geweer /
Beschiet en blaas maar op die boel. Het gaat niet meer’
Dergelijke kritiek op de leegheid van de consumptiemaatschappij is uiteraard nieuw noch origineel. Al ruim een eeuw wijzen filosofen, dichters, musici en kunstenaars op hoe een overgave aan luxegoederen, massamedia en technische speeltjes de ziel en diepere zingeving van de burger en maatschappij heeft uitgehold. Pfeijffer en Harmens vernieuwen deze kritiek echter op eigenzinnige wijze en plaatsten die midden in deze tijd – waardoor hun gedichten overlopen van urgentie.
Niet alle zaken zijn politiek-maatschappelijk van aard. Het alcoholisme dat Pfeijffer en ´Westmalleman´ Harmens beiden jarenlang met zich meetorsten en uiteindelijk overwonnen ( waarover beiden eerder schreven, respectievelijk in Brieven uit Genua en Hallo, muur) komt veelvuldig aan de orde. Verrassend genoeg wordt het afkicken niet gepresenteerd als een van daadkracht getuigende triomf. Integendeel, er wordt met openlijke nostalgie teruggeblikt op de tijden dat ‘ik nog dronk en oplossingen vloeibaar waren’ (Pfeijffer) en toen ‘alles al na de eerste plop versofte in mijn zorgenkop’ (Harmens). Het verworden tot geheelonthouder voelt als een kater en de ‘onwennig vast[e]’ koers wordt dan ook door beide dichters gehekeld. Harmens:
‘er is geen roes meer er is alleen maar tijd
die tikt als messenprikken in je nuchterheid’
Kortom: wee mij, mijn groots en meeslepend bestaan is gereduceerd tot het delen van een bonuskaart en ‘theedoeken en washandjes […] strijken / voordat we naar de mooie bloemen buiten kijken’. Een pijnlijk besef. Wie het vervolgens moeten ontgelden, zijn de passieloze, burgerlijke typetjes die hun ‘gewoonheid nergens op [hebben] bevochten’. Wat weten zij van een bruisend bestaan? De krachtige, authentieke oermens is uitgestorven, pleiten de dichters. Wat resteert: ‘[d]e jacht is punten sparen, leven uitgekien, / gezever, complicaties en een stroom van woorden’. En wederom de drang om op wanhopige wijze aan de mondaine waanzin te ontsnappen: ‘[g]eef me een geweer / en zendtijd. Ik leef nog een allerlaatste keer.’
Ook een ander soort uitgeblust plebs wordt op de hak genomen – en wel de mensen die de echte wereld hebben verruild voor een virtuele en neppe social media-realiteit. Dat is onderdeel van een breder thema dat over de bundel is uitgesmeerd: het verlies van en de wanhopige zoektocht naar iets authentieks. ‘als tantalus reik ik door mijn tijdlijn naar authenticiteit […] als midas raak ik alles wat ik tag weer kwijt’, dicht Harmens. Hierbij wordt zelfs een knappe vergelijking tussen bluefaces (term voor mensen die continue in de weer zijn met hun smartphone waarbij het blauwe licht hun gelaat beschijnt) en de grot van Plato gelegd. Het veelvuldig opduiken van Instagram, Facebook en de neologismen die daarmee gepaard gaan, komt soms wat repetitief, bijna lelijk over. Dat lijkt opzet: door dit effect wordt de lelijkheid en monotonie van de online tijdlijnen onderstreept.
Hoewel de dichters beiden soortgelijke thema’s te lijf gaan, hebben ze ieder natuurlijk hun eigen uitgesproken stijl. Pfeijffer gaat door op de weg die hij met Idyllen was ingeslagen en spuwt zijn rijke vocabulaire strak in rijmende alexandrijnen over de lezer uit. Harmens werkt met zijn kenmerkende georganiseerde chaos, waarbij spontaan optredend rijm vooral functioneel ingezet wordt, om woorden banden te laten aangaan of om echo’s te laten opklinken. Ook verhaspelt hij zinnen om een warrig effect teweeg te brengen en passeert de typische ranzige esthetiek die Harmens eigen is, geregeld de revue: ‘nadat ik je restjes poep uit m’n wc-pot pis / verbeeldt het wit keramiek mijn jouwgemis’.
Duetten trakteert ons op twee nietsontziende dichters die de wereld (en de lezer) op schitterende wijze bij de kladden grijpen en er flink van langs geven. Het duo dat in 2009 al opriep tot meer engagement en urgentie in hun in Trouw gepubliceerde Manifest voor een riskante literatuur bewijst nu meer dan ooit actuele thema’s en maatschappelijke problemen in versvorm nieuwe zeggingskracht te kunnen geven. Dat lijkt, zeker na het lezen van deze bundel, hoognodig. Met Pfeijffer, Harmens en een handjevol anderen als voorhoede is het niet ondenkbaar dat activistische dichtkunst in Nederland toe is aan een wederopstanding. Een aanrader voor mensen die wakker geschud willen of moeten worden.
Lees ook:
Idyllen
Brieven uit Genua
Hallo, muur