Dat Eric de Rooij een veelzijdig schrijver is, blijkt uit zijn debuutroman De wensvader, dat afsluit met een van zijn gedichten, dat eerder werd gepubliceerd in zijn bundel Hongerklop (2018) onder de titel Jouw hartslag in mijn lies.
Van zijn hand verschenen onder meer literaire wandelingen (door het Zeeland van Hans Warren en het Gooi van Frederik van Eeden), boeken over de geschiedenis van Hilversum, zijn geboorteplaats, naast Hongerklop nog een dichtbundel en enkele kinder- en leerboeken. De wensvader is zijn romandebuut.
Drie opties
De roman begint met drie opties. Leonie wil een kind van Kees de timmerman, van teamleider Joop of van de ik-figuur, Erik Poelman, een oud-collega, geestelijk verzorger en ouderenconsulent bij het verzorgingshuis De Tijdstroom.
Hoewel, Leonie ziet Erik ‘toch niet als een echte optie’, want ze verdenkt hem ervan, dat hij wil gaan vaderen en ze ‘wil een donor en meer niet’. Erik heeft een man, Aad en een poes, Mia. Alle verlangens zijn vervuld. Maar nu wil hij ook een kind. Aad niet. Hij heeft allerlei praktische bezwaren: Erik werkt maar drie dagen en is de rest van de tijd zondagsdichter en -tekenaar. Een vriend raadt aan dat het díe dromen zijn, die hij moet najagen. Niet die van zaaddonor worden. Een vriendin adviseert om het niet te doen, omdat het zoveel heisa geeft. Waarom eigenlijk? ‘Uit eenzaamheid en de angst voor ouderdom, de gebreken, het stille appartement met drie keer in de week thuiszorg voor mijn steunkousen’?
Het is een vooruitzicht dat rijmt op het dagelijks werk van Erik in het verzorgingshuis. Met de problemen van mevrouw Van de Heuvel, die elke avond tot God bidt met de bede ‘Neem me. Neem me. Zo red ik het niet meer.’ Van mevrouw Toortelboom, die telkens vergeet of haar broer nog leeft of van mevrouw Bosker, die euthanasie wil; ‘hoogste tijd dat de lichtjes uitgaan’, zegt ze. Of meneer Kleiman, die als een grammofoonplaat telkens herhaalt: ‘Amerika wil eerst weten wat er met zijn jongens is gebeurd’.
Erik verlangt naar jeugd, leven, frisse adem. Aad naar ‘een eenvoudig, overzichtelijk bestaan. Bescheiden. In harmonie.’ Dat staat op gespannen voet met elkaar, temeer daar Aad ook nog eens jaloerse trekken vertoont.
Twee verhaallijnen
Er zijn twee verhaallijnen waartussen telkens wordt geswitcht. Van de huiselijke, vertrouwde geluiden en gewoonten bij Erik en Aad thuis, naar de gebeurtenissen in De Tijdstroom. Beide sferen worden raak getroffen, en de personages maken een ontwikkeling door. De gebeurtenissen in De Tijdstroom worden vermeld, zonder dat er al te diep wordt ingegaan en de roman een ideeënroman over leven en dood wordt.
Er zitten veel komische elementen in het boek, die de sfeer niet al te zwaar maken, en eerder luchtig houdt. Neem bijvoorbeeld de scène waarin Poelman met het Medisch Centrum Kinderwens belt. De mevrouw die de telefoon aanneemt, is verbaasd: een oudere man, een anoniem telefoonnummer, geen 06-nummer, die kan ook wel eens ‘een kuladres in Amsterdam opgeven’. Om te bevestigen, dat hij geloofwaardig is, vraagt Erik of Aad even vanuit hun huisadres wil bellen. Hij doet dit en grijpt daarna de telefoon om Erik ervan te verwittigen. ‘De telefoon. Aad. Met overslaande stem. “Wil je dit nóóit meer vragen. Ik ben nog nooit zo uitgelachen!”’
Of de scène met mevrouw Bosker, die in hongerstaking is gegaan, in de veronderstelling dat dit een voorwaarde van de Levenseindekliniek is. Maar als ze hoort, dat dit niet zo is, maakt ze zich alsnog op om naar het kerstdiner te gaan, dat echter is afgelast omdat het norovirus is uitgebroken.
De taferelen bij Erik en Aad thuis geven het gewone gangetje van het dagelijkse leven weer, die worden doorbroken door de gedachtenspinsels van Erik: wel of geen zaaddonor worden, kind wel of niet zelf opvoeden, stoppen alvorens het hele traject in te gaan, en de reacties van Aad en uiteindelijk Leonie daarop, waarbij de praktische bezwaren die Aad eerst had op Leonie lijken te zijn overgaan, en hij zich steeds liefdevoller toont.
Leonie stopt het traject met Erik, waarna Sonja met hetzelfde verzoek komt. ‘We kenden elkaar al zo lang, we mochten in herhaling vervallen’ is dan een zinnetje met een dubbele lading. Alleen zou het nu een co-ouderschap worden met Erik en Aad als vaders en Sonja als moeder. Reactie van Aad: ‘Begint het weer’, maar in tegenstelling tot de vorige keer, met Leonie, is hij nu ‘heel enthousiast’ en zegt: ‘Nooit gedacht, en toch gekomen!’
Er komt echter iets tussen: een knobbeltje op Eriks testikels, dat wijst op aderverkalking en lui zaad. Aad schiet weer in de modus dat het voor hem niet meer zo hoeft, een baby. Ook Erik lijkt opgelucht, als blijkt dat Sonja inmiddels een vriend heeft. Ze raakt snel zwanger.
Beeldende taal
Het boek is geschreven in een mooie, beeldende taal: ‘Ik sprak met een stem die niet bij mij hoorde, onpersoonlijk en politiek, alsof er zwaluwen zaten op de verbindingslijn tussen mijn hersenen en de spieren van mijn tong.’ Of: ‘een lijf dat in haar rolstoel eruitzag als een stapel slordig opgevouwen handdoeken’.
Deze omschrijvingen raken de sfeer in het verzorgingshuis trefzeker, zoals ook details als het geborduurde landschapsschilderij naast een kamerdeur op de gang, of de gewoonte die sommige oude(re) mensen hebben om hun hand boven de hoorn van een vaste telefoon te houden en hem zeven keer over te laten gaan; denk niet, dat ik het niet druk meer heb …
Tegenover het nieuwe leven waar aldoor over wordt gesproken, staat de dood in De Tijdstroom. De dood sluipt overigens ook hun huis en buurt binnen: poes Mia sterft, de buurman (loert hij nu op ze, of Erik op hem?) overlijdt – en dat laatste is misschien een beetje te veel van het goede; alsof hij het verhaal wordt uitgeschreven, zoals een personage uit een film.
Al met al kunnen we spreken van een geslaagd, tragikomisch debuut dat soms doet denken aan de boeken van Kees ’t Hart.