Midden in de roman Lalalanding van Emily Kocken staat de zin: ‘De wereld is gemaakt van woorden, veel meer is het niet’. Het is een geïsoleerde regel, die volgt op een alinea waarin de omgang met woorden is verbonden aan de dood van een collega van de belangrijkste protagonist, Jean Rodin. In zijn ogen moest die dood wel volgen op de noodlottige omgang met diens achternaam en de laatste letter van zijn voornaam. Raadselachtig? Ongetwijfeld. Lalalanding is dan ook geen roman die de lezer langs gemakkelijk herkenbare aanknopingspunten naar een afrondend einde voert. Emily Kocken vraagt geconcentreerd lezen, woorden proeven en terugbladeren. Alleen dan is haar taalspel ten volle te genieten. Ze vertelt een dromerig verhaal, maar vooral de vorm waarin ze het verpakt en haar associatieve en intuïtieve schrijfstijl verschaffen de lezer die bereid is zich op haar stroom mee te laten voeren het grootste genoegen.
Kocken verbleef voor haar roman een aantal maanden in Parijs; ze verkende er grondig de wijk Monmartre waar Lalalanding zich afspeelt. Ze gebruikt bekende locaties zoals Bar Bistro La Renaissance waar Jean en zijn vader regelmatig aan de tap te vinden zijn (op internet zijn tal van foto’s ervan te vinden) en verdiepte zich in de stadsgeschiedenis van de veertiger en vijftiger jaren van de vorige eeuw en in het beroemde verhaal van de L’inconnue de la Seine, het onbekende meisje dat rond 1900 verdronken in de rivier werd gevonden; de speculaties over haar identiteit inspireerde diverse schrijvers (Camus, Nabokov) vanwege de gipsen dodenmaskers die van haar bestaan. Een afbeelding van één daarvan is achter in Kockens roman te vinden.
Lampjesdraaier
Lalalanding speelt zich af in ongeveer een week in de zomer van 1953. De belangrijkste personages zijn Jean Rodin en zijn zusje Odilette. Jean is geboren in 1933. Odilette is zeven jaar jonger. Met hun ouders Hyppolite en Geneviève bewoonden ze een flat bij het station Porte de la Chapelle vlakbij de Renaultfabriek waar Hyppolite autosleutelaar was. Na een Duits bombardement in 1944, waarbij onder andere die fabriek werd verwoest moest hij met zijn gezin verhuizen naar een sociaal woonproject voor veteranen in de armoedige buurt Grandes-Carrières, een naam die al net zo ironisch is als die van het gehorige complex: Villa Championnet.
Het leven van het gezin Rodin is getekend door de oorlog. Hyppolite blijft in zijn nieuwe baan als sorteerder in het bureau Gevonden Voorwerpen van de Metro het leven vergelijken met de goede tijd die hij had bij Renault, en Geneviève brengt haar tijd vooral biddend en in bed tussen haar zwerfkatten door. Odilette zit op school, maar spijbelt vooral en Jean werkt als ‘lampjesdraaier’ in de fabriek van Emmanuel Lumière. Deze twintigjarige Jean staat centraal in het boek. Kocken heeft hem de achternaam gegeven van beeldhouwer Auguste Rodin, net zoals Elzbieta in haar debuutroman Witte vlag haar achternaam deelde met de Poolse dichter Tadeusz Różewicz.
Zwaaimeisje
De verteller duikt voornamelijk in het hoofd van Jean die getekend wordt als een dromerige denker. Hij houdt van zijn zusje, dat meent het onbekende meisje uit de Seine te zijn. Hun relatie heeft vooral door haar avances incestueuze trekjes. Maar is dat echt zo? Od is het wat Jean denkt? Of misschien vreest? Hij wordt bovendien achtervolgd door het beeld van een meisje dat eens op het perron naar hem zwaaide, toen hij op weg ging naar zijn werk maar haar niet durfde aan te spreken. Een overheersend drama in Jeans leven is echter het dodelijke ongeval van zijn collega André in de lampenfabriek: hij viel van een balustrade. Was het een ongeluk? Was het zelfmoord? Of was er misschien sprake van amoureuze perikelen met het keukenmeisje C.C., waarin Lumière zelf ook een rol speelde? De vader van Jean voegt daar nog een verdacht aspect aan toe: is de baas misschien verantwoordelijk omdat de balustrade niet deugde? Het zijn allemaal gedachten die Jean kwellen en waarover hij blijft piekeren, maar moeilijk met iemand kan delen.
Fatale ingreep
Het bijzondere aan Lalalanding is de manier waarop Kocken dit verhaal vorm geeft. Ze speelt met woorden en letters (ook typografisch), gebruikt citaten en liedjes en verwijst in allerlei variaties terug naar eerder gebruikte zinnen.
De structuur van de roman doet enigszins denken aan die van Apeirogon van Colum McCann: korte zinnen en alinea’s die niet direct logisch op elkaar volgen maar samen betekenisvolle verbindingen aangaan. Kocken haalde de inspiratie voor haar opzet echter vooral bij Georges Perec. Die gebruikte in zijn La Disparition (vertaald als ’t Manco) het ontbreken van de letter E als aanjager van een verhaal over een noodlottige doem. Kocken laat het wegvallen van een letter of het snijden in woorden op verschillende niveaus plaatsvinden. De ongelukkige collega André Vérité schrijft zelf zijn naam al als André V omdat hij zich schaamt voor zijn volle achternaam (Waarheid) en Jean haalt vervolgens ook nog eens de laatste letter van diens voornaam weg – waarna het fatale ongeluk gebeurt. Die fatale ingreep wordt weerspiegeld in de relatie tussen Odilette en Jean. Zij houdt ervan om woorden af te snijden. Ze maakt van hun woonhuis Villa Championnet eerst ‘Villa C’ en later zelfs alleen ‘C’. Ze is daarom erg gevleid als Jean haar (per ongeluk) aanspreekt met enkel de letter O en ze wil dat hij haar zo blijft noemen. Hemzelf slaat de schrik om het hart bij dat idee. Hij wil niet nog eens een dode.
Schaduw
Buiten dit woordspel zijn er fraaie contrasten. Het meest opvallende voorbeeld daarvan is dat tussen schaduw en licht. Het zwaaimeisje dat Jean op het perron zag (en liet glippen) komt herhaaldelijk terug als het schaduwmeisje en vader Hyppolite bedrijft een schaduwhandel door gevonden voorwerpen die hij moet beheren af en toe mee naar huis te nemen of stiekem te verkopen. En moeder Geneviève doet waarschijnlijk al evenzeer iets in het verborgene door ‘groezelige dingen’ te bedrijven in ruil voor het beste vlees van de slager. Die schaduwen staan tegenover de zon die vaak schijnt (het is zomer) en tegenover de naam Lumière (licht), het bedrijf waar Jean werkt.
Mooi zijn ook de speelse verwijzingen. Naar beeldhouwer Rodin bijvoorbeeld: in bepaalde fysieke houdingen van Jean; of als hij zichzelf ziet als ‘De Denker’ of als de mannelijke figuur in Rodins ‘De kus’.
Met Odilette gebeurt iets dergelijks als de verteller het meerdere keren heeft over haar ‘porseleinen gezicht’, daarmee verwijzend naar het dodenmasker van de Onbekende uit de Seine. En er is de onheilspellende opmerking van André die een paar keer over Lumière zegt: ‘Monsieur is onze guillotine’. In allerlei toespelingen wordt die dreiging door de roman heen nog eens versterkt: C.C. (het opschephulpje) die in een droom van Jean het gebaar maakt dat ze het hoofd van Lumière wil laten rollen, wordt door hem ‘een werktuig van de revolutie’ genoemd, Odilette denkt dat het afkappen van de e van André’s naam ‘wel de revolutie’ leek en Jean en zijn zusje horen op straat een keer een tekst zingen die een parafrase is van La Carmagnole, een lied waarmee Koningin Marie-Antoinette kort voor haar onthoofding in 1793 belachelijk werd gemaakt.
Dartelend
Tussen alle verwikkelingen door kent het verhaal ook nog eens een soort running gag waarin Jean in de trein op weg naar zijn werk steeds studenten ziet die in slaap zijn gevallen met een boek van Sartre op schoot. Waaruit Jean dan weer zinnen onthoudt.
Lalalanding is qua omvang een bescheiden pocket, maar toch een bomvol boek: ideeënrijk, speels en tegelijk serieus. Het laat zich niet gemakkelijk veroveren, maar wie bereid is zich te laten verrassen door de ongewone fantasieën en dartele taalvondsten zal er weinig moeite mee hebben om het nog eens tweede keer te lezen en nog weer nieuwe ontdekkingen te doen. ‘La vie est comme un rêve’, zegt een in Lalalanding aangehaald Frans spreekwoord. ‘Dat zou je willen’, voegt de verteller daaraan toe, zich richtend tot Jean. De lezer wordt door Kocken uitgenodigd het schemergebied tussen droom en werkelijkheid te betreden en zich voor alles daarbinnen open te stellen.