Dat mevrouw OVO een onzichtbaar rugzakje meetorst, gevuld tijdens een langdurige carrière langs inrichtingen en psychiaters, dat is de lezer van Mevrouw OVO snel duidelijk. Al vroeg in deze roman, waarmee dichteres Elma van Haren (1954) als prozaïst debuteert, wordt duidelijk dat het personage lijdt aan een extreme vorm van weggooiangst. Ze vertikt het niet alleen om overbodig geworden huisraad weg te gooien, ze sleept honderden, zo niet duizenden voorwerpen – meubels, serviezen, tijdschriften – naar haar kleine flat waar alles wordt opgetast in breekbare stapels die de rekbaarheid van haar plafonds uitproberen. ‘Hoarding’, dat is de Engelse term voor die extreme verzamelwoede. Er is zelfs een Amerikaanse tv-serie die verslag doet van speciale opruimcommando’s die gewapend met bezems en afvalcontainers en achtervolgd door een camerateam dichtgeslibde woningen gaan ontzetten. Een bedrukkend beeld, zo’n zielig hoopje mens dat zich vastklampt aan duizenden overbodige spulletjes, die sociale contacten heeft ingeruild voor materie.
Uniform
Mevrouw OVO is op het eerste gezicht niet zielig. Ze weet haar fobie te maskeren door een zelf gecreëerd beroep uit te oefenen in de treurige, door hoge flats en hangjongeren gedomineerde woonwijk. Ze is OVO: Officiële Vuilnis Observant. Een zelfgemaakt logo op de achterkant van haar jas geeft dat kledingstuk de status van een uniform en de wijk weet niet beter of de vrouw die op straat tussen het vuilnis snuffelt, heeft een officiële functie. Als we het perspectief van mevrouw OVO volgen – de lezer moet wel, want de schrijfster laat haar personage zelf het verhaal vertellen – is ze niet de enige zonderling in de wijk. Het wemelt er van de eigenaardige types. Een geschminkte man die als een soort Superman eenzame vrouwen te hulp schiet die in de bosjes worden lastig gevallen door hangjongeren die de inhoud van damestasjes opeisen. Zelfhulpgroepen die concurreren met elkaar. Een hulpverlener die in een keukenkastje duizenden euro’s aan drugsgeld bewaart.
Terwijl mevrouw OVO wordt meegesleurd in een onwerkelijke verhaallijn die begint met een veel te grote zitbank die ze dolgraag in haar flat wil hebben, vinden er merkwaardige gebeurtenissen plaats. Politieauto’s scheuren door plantsoenen, ergens houdt een verwarde man zijn vrouw en kind in gijzeling, in het centrum van de stad zijn relletjes en de plantsoenen zijn het decor van ordinaire straatgevechten.
Masker
De ene gebeurtenis is vermakelijk, een andere onwaarschijnlijk, de derde doet je afvragen waar de schrijfster eigenlijk heen wil met haar verhaal. Heel gedoseerd leren we de echte mevrouw OVO kennen en we moeten doorlezen tot het eind om, subtiel verteld, over de ernstige voorvallen te lezen die mevrouw OVO hebben gemaakt tot wat ze is: een gemankeerde vrouw die zich verschuilt achter een masker, omringd door een werkelijkheid die ook niet is wat ze lijkt. En die stapels? Die vallen op zeker moment om, daar zit de lezer immers op te wachten.