In 1978 debuteerde Elly de Waard met haar bundel Afstand, waarin zij een eigen stem liet klinken dwars tegen het geluid van de Vijftigers in. Zij pleitte voor een meer lyrische poëzie, waarin op directe wijze uitdrukking werd gegeven aan emoties en gevoelens. Ook het ritme kreeg een prominente plaats toebedeeld, want De Waard stelt dat gedichten voorgedragen moeten kunnen worden: ‘Dichters die hun eigen werk niet kunnen voordragen […] hebben te weinig naar zichzelf geluisterd.’ Inmiddels heeft zij vijftien bundels op haar naam staan, waarvan In die tijd die, de jongste is.
De titel van de bundel doet aartsvaderlijk en bijbels aan, als het begin van het evangelie van Lucas: ‘En het geschiedde in die dagen […]’. In het derde gedicht, dat dezelfde titel draagt, wordt dat aangevuld: ‘In die tijd (die van alle tijden is)’. Ook uit de verdeling van de gedichten blijkt dat De Waard probeert alles te omvatten: ‘Tijd en ruimte’, ‘Materie, aarde’ en ‘Slaap, evenwicht’. De vierde afdeling is getiteld “Oorlogscyclus’ en staat los van de andere.
Vanuit het idee dat De Waard het gehele universum probeert te betrekken in deze bundel kan ook de keuze van de gedichten verklaard worden: er is geen onderscheid gemaakt, alles hoort bij elkaar. Hermetische gedichten zijn geplaatst naast de wat eenvoudigere, humor en ernst lopen door elkaar, evenals heden en verleden: Eeuwen geleden is niet verder weg / dan Afrika, Antarctica en dichterbij / dan Mars. […]
Er is een sterke ontwikkeling in de toon en het onderwerp van de gedichten merkbaar door de gehele bundel: in de eerste afdeling ‘Tijd, ruimte’ lijkt de dichter alleen te observeren en verslag te doen zonder verdere interpretaties, als een waarnemer op afstand:
Als wij aannemen dat het heelal een
gesloten systeem is, bepaald door zijn
oneindigheid, dan zal het, zoals alle
gesloten systemen, onderhevig zijn
aan de wet van het behoud van energie
De gehanteerde versvormen wisselen elkaar af, evenals ritmes, lengte van de gedichten en de woordkeuze. Die doet de ene keer archaïsch aan en in een ander gedicht juist zeer hedendaags is, waarbij zowel ‘hymne’ als ‘rap’ een plaats krijgen in datzelfde gedicht. Weer andere gedichten zijn ronduit flauw of onbegrijpelijk, zoals het openingsgedicht ‘De triniteit van pi’, dat eerder thuishoort in een wiskundig studieboek. Toch is er bij deze bundel geen sprake van een aantal willekeurig bij elkaar geraapte gedichten, maar doet het geheel aan als een collage waarvan de uitkomst meer is dan de som der delen. In het gedicht ‘Het belang van willekeur’ zegt De Waard dan ook: ‘Zelf deed ik weinig of veel, maar het toeval / was altijd mijn meester’. Er wordt aan het een niet meer belang gehecht dan aan het ander: wetenschap en natuur zijn, hoewel vaak tegenstrijdig, beide van invloed. Zo kan Alfred Einstein samen met Brian Ferry een plaats krijgen in het grote geheel.
In het tweede deel ‘Materie, aarde’ wordt de afstand die de dichter ten aanzien van de dingen bewaart, gaandeweg kleiner en laat ze haar betrokkenheid zien en de emoties die vooral de natuur bij haar kan losmaken: ‘Wat genoot ik ervan, de wilde orde / die er heerste op mijn gebied’. Hoewel gevoelens zich aandienen, is het belangrijk dat er nog orde heerst, al is dat ‘wilde orde’. Maar geleidelijk aan is verlies van controle onontkoombaar en verzet daartegen is nutteloos: accepteren en berusten is het enige dat we kunnen doen als de elementen, de natuur en de ouderdom alles gaan beheersen.
In het derde deel ‘Slaap, evenwicht’ wordt deze tendens voortgezet. De gedichten worden milder van strekking, liefdevoller en humoristisch. Ze spreken van rust en berusting. In de chaos van de tijd is er een evenwicht gezocht en gevonden, echter niet zonder het angstige besef dat het tij elk moment kan keren:
Wat is er in de lichtheid
van mijn leven overdag
dat het betaald moet worden
met de zwaarte van de nacht?
Deze mooie cyclus van angst en aanvaarding had hiermee afgesloten kunnen zijn, ware het niet dat De Waard er een vierde deel aan toegevoegd heeft: Oorlogscyclus. Hiermee komt alles wat in de voorgaande delen gezien en overwonnen was, weer op losse schroeven te staan. Paniek en angst domineren – ‘angst is een roofdier dat onder je bed slaapt’ – en worden teweeg gebracht door de actualiteit van oorlog, vluchtelingen en de ramp met de MH17. Hier is het niet mogelijk om afstand te nemen: De Waard uit haar angst en haar woede zonder terughouding:
Ooit werd ik in een oorlog geboren
Aan het eind kleurt de wereld opnieuw in bloed’
Ze waarschuwt voor een nieuwe oorlog in het laatste, prachtige gedicht ‘Als Cassandra’:
Wie is er geen Cassandra in een tijd
waarin je zonder visionair te zijn
kunt zien dat Troje zal gaan branden?
Het verontrustende laatste deel van de bundel vormt een angstwekkend contrast met de zojuist verworven milde zelfgenoegzaamheid uit de voorgaande delen en dat is ook merkbaar aan het taalgebruik dat De Waard hanteert. Strakke en korte ritmes doen deze gedichten opgejaagd klinken als de vluchtelingen over wie zij spreekt. Voor mooie woorden en elegante vergelijkingen is er geen plaats meer. Dwingend spreekt ze de lezer rechtstreeks aan: ‘Luister, het is de wind niet, blijf niet doof’.
Elly de Waard heeft met deze prachtige bundel de angstgevoelens van vele mensen vertolkt. ‘In die tijd die’ is een titel die elk voor zich kan aanvullen. Wat voor de hand ligt, is het besef dat die bedoelde tijd toch vooral de ónze is, met alle verschrikkingen en ellende die om ons heen waar te nemen zijn. In deze bundel laat De Waard de actualiteit van het heden en het leed van het verleden dooreen lopen. Tijd en ruimte laat ze versmelten tot één heelal, één alles omvattende kosmos, waarin alleen het kleine universum van het menselijk bewustzijn zich probeert te verzetten tegen de krachtstroom van de natuur en de loop van de planeten, de omwenteling van de jaren, de terugkeer van de seizoenen.