Poëzierecensie door
Ellen Deckwitz debuteerde in 2011 met De steen vreest mij en een jaar later verscheen Hoi feest. Beide gedichtenbundels waren eigenzinnig, technisch sterk en esthetisch fraai. Hoi feest lag in het verlengde van het debuut, maar De blanke gave verschilt sterk van het eerdere werk, terwijl de gedichten wel duidelijk Deckwitz-gedichten blijven.
Deckwitz’ poëzie lijkt evenwel soberder geworden: er is minder in het oog springende taligheid. In eerdere bundels was er steeds een min of meer anekdotisch kader rond haar taalspel. Ze liet de taal kantelen, gebruikte beelden die tegelijkertijd associatief en intuïtief waren. De anekdotiek lijkt zeker in de eerste afdelingen van de De blanke gave verder naar voren geschoven, en het talige naar achteren. Dat is weliswaar toch een beetje jammer, maar inhoudelijk valt er gelukkig genoeg te beleven.
Net als haar eerste bundel De steen vreest mij, is De blanke gave een los opgezette conceptuele bundel, wederom rond een familie. Over de vader in De blanke gave leren we dat hij soldaat is geweest die vaak bidt en Noach bewondert. Het achterliggende verhaal van deze bundel is niet zozeer een familiegeschiedenis, maar een verslag van de aarde die overstroomd wordt. De parallel tussen de Zondvloed en menselijke onverschilligheid tegenover het milieu, wordt via die Noach-vermelding impliciet, maar duidelijk getrokken. De vijf afdelingen van de bundel doen uiteraard aan de vijf bedrijven van de (Griekse) tragedie denken, waardoor je als lezer al snel doorkrijgt dat er iets vreselijk mis zal gaan.
De aarde wordt in De blanke gave al snel geteisterd door overstromingen. Een punt van kritiek is wel dat het toekomstvisioen van een ondergelopen aarde erg expliciet naar voren komt. In het gedicht ‘Visje’ staat: ‘Ik droomde van een visje. Een jongetje of een meisje, / het maakte niet uit. Zolang het ademde. Het zou een prachtig / staartje krijgen.’ Vul ‘Het zou een prachtig’ eens niet aan tot ‘kind(je) zijn.’; een omgekeerde evolutie. Als de ‘ik’ dan ook nog eens de atlas ‘alvast […] atlasblauw’ krast, wordt het wel heel duidelijk wat er gaat gebeuren.
Dat probleem wordt al eerder in de tweede afdeling helder neergezet, in het gedicht ‘Hij had het de hele avond over drie ijsmummies uit de Eerste Wereldoorlog die in 2010 onder smeltende gletsjers vandaan kwamen’. Daarin staat de volgende passage:
voor google maps fotograferen ze elk jaar de
gletsjers opnieuw
omdat het googlen van gletsjers iets meer energie
kost dan twintig gloeilampen een week laten branden
en dat is prachtig
ieder jaar danken we google maps
dat ze weer wat voorgeslacht
onder het smeltijs vandaan halen
Het sarcasme druipt er vanaf. De logica tussen het fotograferen en waarom dat gebeurt (‘omdat’) klopt niet, en die ‘en dat is prachtig’ staat daar zo geïsoleerd dat je niet anders dan af kunt vragen hoe dat hoge energieverbruik nu prachtig kan zijn. Het gedicht vraagt op deze manier extra aandacht om te lezen, waardoor de impliciete boodschap des te harder overkomt.
Volgens de wetten van de tragedie zou in de vierde afdeling van De blanke gave de catastrofe plaatsvinden. In die afdeling, ‘Kleine paarden’, is echter van water geen sprake. Rick is het hoofdpersonage; al aan het begin van de bundel dook hij even op als een vriend van de vader van de ‘ik’. Een schijnbaar los draadje als de persoon Rick, blijkt verderop in De blanke gave ingewoven te zijn, en dat gebeurt vaker. Waar sommige gedichten aanvankelijk buiten het verhaal lijken te vallen, blijken ze vaak toch een plaats in het geheel te hebben.
Rick leek eerst een onbezorgde man die van elke blauwe envelop ‘een bootje […] vouwde dat echt kon drijven’, maar in ‘Kleine paarden’ blijkt hij een getraumatiseerde soldaat te zijn. In gedachten beleeft hij zijn tijd in het leger steeds opnieuw, getuige de Michauxachtige regels ‘laat je oogleden kadasters zijn / waarvoor soldaatjes daveren.’ Deckwitz’ taligheid komt duidelijk in deze reeks naar voren: door de gedichten heen komen woorden en beelden langs die te maken hebben met het geweld. ‘onze rick / je zou hem zo perforeren / door de kamer strooien / met het raam wijd open’ lijkt eerst betrekking te hebben op Ricks verstrooidheid, maar krijgt door zijn verleden een pijnlijke lading.
‘Kleine paarden’ gaat bovendien ook over schuld: ‘[Hij bedoelde] zijn glimlach niet als gunst […] maar als het inlossen van schuld / oprichten van een schild. // We vertellen moeders dat hij sommige jongetjes / uit de rij heeft getrokken.’ Ricks traumatische herinneringen aan zijn gedrag als soldaat is een soort spiegel geworden van de menselijke onverschilligheid tegenover het milieu. Hoewel er geen verwijzingen naar water in de reeks staan, is de Zondvloed zeker niet op veilige afstand. De overstromingscatastrofe wordt buiten beeld gelaten, waardoor die nog dreigender wordt.
De overstromingstragedie loopt bijna laconiek af: de mensen wennen aan het water, in New Orleans wordt weer vrolijk pianogespeeld alsof er niets aan de hand is en ‘de kinderen die resteerden zeilden blij.’ Het is de ongemakkelijke conclusie van een duidelijk geëngageerde, maar nooit pamfletterige bundel. Onder het verhaal van De blanke gave liggen genoeg ideeën om het hoofd van menig lezer te laten borrelen.
De blanke gave
Ellen Deckwitz
64 blz.
€ 15,00
Uitgeverij Atlas/Contact