Het wemelt in de wereldliteratuur van de dromers. Een van de bekendste is Jozef uit Genesis, die door zijn broers ‘meesterdromer’ werd genoemd. Over zijn levendige dromen raakte hij overdag niet uitgesproken. Jozef bleek de toekomst te kunnen voorspellen door dromen van zichzelf en anderen te verklaren. Deze gave bracht hem in de gunst bij de Farao van Egypte, aldus het eerste Bijbelboek. Tegenover het idee dat dromen influisteringen zijn van de voorzienigheid, stelden Freud en Jung begin 20e eeuw de theorie op van het onderbewuste dat zich roert wanneer het superego slaapt. De droom komt volgens hen niet van buitenaf maar van binnenuit. Mijn vaders dromen hangt een derde opvatting aan, waarin de droom zijn oorsprong vindt in de werkelijkheid. Het is dan een proces waarin de hersenen opgedane ervaringen verwerken. De droomslaap maar ook de dagdroom kunnen op die manier fungeren als een mechanisme dat bescherming biedt tegen een al te gruwelijke realiteit.
Edvald Flisar (1945) is de meest vertaalde schrijver van Slovenië. Hij ontving diverse literaire prijzen voor zijn werk, dat bestaat uit zowel proza als toneel. Zijn eigen taalgebied beperkt zich tot de ruim twee miljoen mensen die Sloveens spreken. Roel Schuyt verzorgde de Nederlandse vertaling van de roman Mijn vaders dromen (oorspronkelijk uitgegeven in 2001). In dit grimmige, sprookjesachtige boek lopen droom en werkelijkheid bijna onscheidbaar door elkaar heen.
Een ontsporende verbeelding
Het perspectief ligt bij de 14-jarige Adam, enig kind uit een liefdeloos huwelijk. Hij bewondert zijn vader, die plattelandsdokter is, en heeft een hekel aan zijn moeder, een boekhoudster zonder fantasie. ‘Vader was het middelpunt waaromheen al mijn vreugde en verwachtingen draaiden. Hij was voor mij even onfeilbaar als een god.’ Adam bespiedt zijn vader wanneer die patiënten behandelt en doolt rond in de kelder van het huis tussen de menselijke preparaten. Met zijn moeder praat hij nauwelijks. Sterker nog, wanneer hij op school een opstel moet schrijven over zijn meest recente droom, beschrijft Adam in geuren en kleuren hoe hij samen met zijn vader een experiment uitvoerde om zijn moeder te laten omkomen. Deze droom wordt gevolgd door andere hallucinante ervaringen, de een nog grotesker dan de ander. Al snel valt het Adam moeilijk om de droomstaat van de wakkere toestand te onderscheiden. ‘Ik hoopte dat ik in slaap zou vallen en weer over de werkelijke wereld zou dromen, althans, over de wereld die voor anderen de werkelijke wereld was.’
Ook voor de lezer wordt het steeds lastiger om het verschil te zien. Passages die normaal beginnen, krijgen soms ineens een bizar verloop. Zelfs de gebruikelijke trucs die Adam uithaalt om te controleren of hij slaapt, bieden geen garantie: meermaals knijpt hij zichzelf in de wang en eenmaal slaat hij zelfs het hoofd hard tegen een kozijn, maar wat er dan volgt kan niet waar zijn. Langzamerhand beginnen de interpretaties van ik-persoon en lezer uiteen te wijken. De voorvallen waarvan Adam overtuigd is dat hij ze droomt, lijken namelijk verdacht veel op een heel nare realiteit. Droomt hij wel echt, of probeert iemand hem te doen geloven dat hij droomt?
Gek van fictie?
De personages uit Mijn vaders dromen hebben zo hun eigen gedachten over de lucide slaaptoestand van Adam. Moeder concludeert al snel dat hij geestesziek is. Ze wijt dit aan de opvoeding van vaderlief en aan een op hol geslagen seksuele ontwikkeling. Vader legt de schuld bij de boeken die Adam op jonge leeftijd heeft gelezen, waaronder meesterwerken uit de romangeschiedenis en allerhande medische vakliteratuur. De hoofdpersoon sluit zich aan bij deze laatste verklaring: ‘mijn problemen waren immers begonnen met alle boeken die ik las en waarvan ik zo weinig begreep’. Dit zou hebben geleid tot een ‘zintuiglijke hypertrofie’. De verwijzing naar Don Quichot, die door het overmatig lezen van ridderverhalen het zicht op de werkelijkheid verloor, is duidelijk. Eén personage schort zijn oordeel op. Dat is Dominik, de meest menselijke en warmbloedige figuur uit Mijn vaders dromen. Dominik is de grootvader van het voorwerp van liefde van Adam, die (hoe kan het ook anders) Eva heet. Bij hem kan Adam gewoon een kind zijn dat zijn verhaal kwijt moet. En wie goed luistert hoort vanzelf de waarheid.
De meeste dromen zijn bedrog
Dat de protagonist niet de enige is die een naam draagt met een Bijbelse oorsprong, valt natuurlijk op. Dit blijkt dan ook essentieel te zijn voor het duiden van de roman. Vader heet bijvoorbeeld Jožef, waarmee waarschijnlijk niet wordt verwezen naar de meesterdromer uit Genesis maar eerder naar de timmerman uit Nazareth die met de moeder Gods zou trouwen. Hoewel in deze vorm van naamgeving deels een sfeerelement kan worden herkend, is de symbolische betekenis ervan toch onmiskenbaar. De plattelandsarts, die door zijn zoon voor onfeilbaar wordt gehouden, representeert God de vader. Adam en Eva staan voor de mensheid. Voor de oplettende lezer valt ook het personage ‘Abortus’ te plaatsen. Gaandeweg doemt uit Mijn vaders dromen zo een buitengewoon cynisch beeld op van de christelijke godheid.
Flisars roman bevat niet alleen Bijbelse elementen maar verwijst tevens naar de wereld van volkssprookjes en de klassieke mythologie. Het is in dat opzicht een veelkleurig boek. De zinnen barsten bijna uit hun voegen van de natuurmetaforen. Vooral vergelijkingen met dieren duiken voortdurend op. Huizen als roofdieren, verlangens die in aasgieren veranderen, de zee die als een haai z’n muil openspert; het zijn steevast beelden van een vijandelijke buitenwereld. Dit versterkt het sprookjesachtige karakter van het geheel en het resulteert soms in fraai proza: ‘De takken van de bomen hingen zwijgend en zwaar van de regen omlaag en het bos strekte zich om me heen als een gladgekamd en rillend beest, in de diepte van zijn ogen lagen onheilspellende schaduwen op de loer.’
Het einde van de nachtmerrie
Adam belandt tenslotte in een psychiatrische instelling, maar pas nadat vader Jožef zijn zoon eerst nog aan diverse onconventionele behandelingen heeft onderworpen. In de kliniek wordt zijn geval door de geleerden becommentarieerd. Dan volgt een van de opmerkelijkste passages van het boek. Een nuchtere psychiater trekt namelijk resoluut een streep door alle Freudiaanse interpretatiemogelijkheden van het verhaal. Het probleem zit niet in het hoofd van de 14-jarige jongen, zijn permanente roes is pure zelfbescherming. Je bent geneigd hierin de schrijver zelf te zien, die zich zo opstelt achter zijn gekwelde hoofdpersoon. Direct na deze analyse valt Adam in een droomloze en verkwikkende slaap.
Edvald Flisar levert met Mijn vaders dromen een intrigerende, huiveringwekkende vertelling af. Als lezer raak je samen met de ik-persoon al snel het noorden kwijt en wordt je ondergedompeld in de raadselen van het dromende brein. Het is opletten geblazen om de strohalmpjes die de realiteit afperken niet te missen. Net als bij de meest levendige dromen blijven vooral de sfeer en losse beelden hangen. Het zal echter niemand makkelijk vallen om deze vervreemdende roman op klaarlichte dag na te vertellen.