Hoe duidelijke wil je het als lezer hebben? De ondertitel Een autobiografische roman zet Ruben Jablonski meteen onontkoombaar neer als het alter ego van Edgar Hilsenrath. En wie de feiten uit het leven van de auteur in zijn achterhoofd heeft vraagt zich tijdens het lezen meerdere malen af waar het romaneske en de fictie dan wel in zit. Daarover straks meer. Maar zo ooit, dan is het nu wel van belang eerst de jeugdervaringen (tot ongeveer zijn 25ste) samen te vatten.
Hilsenrath werd in 1926 in een Duits-Joods gezin geboren in Leipzig, maar groeide op in Halle. Na de Kristallnacht in 1938 vluchtte het gezin zonder de vader naar het Roemeense Sereth. Daar woonden een opa en oma en het stadje had voor de toen 12-jarige Edgar een paradijselijke klank, die hij er in werkelijkheid ook ervoer. Zijn vader bleef in Halle achter, maar vluchtte in 1939 naar Parijs. Edgar zou hem pas na de oorlog weer zien toen het hele gezin wonder boven wonder herenigd werd. In 1941 kwamen Edgar en zijn moeder en broer terecht in het Oekraïense getto Mogilev-Podolski – een stad die niet meer dan een ruïne was – , waar ze soms met meer geluk dan wijsheid gespaard bleven voor transport naar een vernietigingskamp. In 1944 werd het getto door de Russen ontzet en al snel koos Edgar voor het avontuur door naar Palestina (destijds nog Engels mandaatgebied) te trekken in de hoop daar een nieuw paradijs te vinden. Dat werd een deceptie. Hij belandde er meerdere keren in de gevangenis. In 1947 keerde hij terug naar het inmiddels in Lyon wonende gezin, maar vertrok kort daarna al weer naar de Verenigde Staten. Momenteel woont Hilsenrath in Berlijn.
De eerste roman van Hilsenrath, Nacht, is een beklemmende beschrijving van het leven in het getto van Mogilev-Podolski. Het boek verscheen in 1964 in Duitsland, maar werd daar nogal opzichtig tegengewerkt omdat hij in Joodse ogen een leugenachtig beeld schetste van de houding van de Joden zelf. Een jaar later sloeg het wel aan toen er een Amerikaanse vertaling kwam.
De belevenissen van Ruben Jablonski uit 1997, dat onlangs in Nederlandse vertaling is verschenen, is een verslag van zijn jeugd tot en met het schrijven van Nacht, het boek dat voor hem zelf als een verlossing kwam. De Ruben uit de titel is geobsedeerd door de drang dit boek te schrijven. We volgen hem in sneltreinvaart door zijn jonge jaren. We krijgen een indruk van de romantische omgeving die Sereth voor de jongen was en een sober overzicht van het getto waarin hij zich tot een ware overlever ontwikkelt. De grote lijnen in het boek worden gevormd door zijn alsmaar mislukkende pogingen om het gettoleven te beschrijven, zijn onrustige maatschappelijke bestaan (waarin hij het ene baantje na het andere, van bordenwasser tot ziekenhulp, aanpakt en vaak na een paar dagen alweer opgeeft), zijn zoektocht naar een samenleving waarin hij kan geloven en zijn verstoorde verhouding tot vrouwen. Hij kan ze alleen maar zien als seksobjecten en laat ze vallen als ze niet bereid zijn om op zijn commando te neuken.
Als Ruben na zijn Palestijnse avontuur (de staat Israël wordt in 1948 uitgeroepen, maar juist op dat moment vertrekt hij) in Lyon in het gezin terugkeert frustreert zijn vader zijn verlangen om te schrijven en dwingt hem in de bontindustrie te gaan werken. Ruben vervalt in een diepe depressie, gepaard aan impotentie, waaruit niets hem lijkt te kunnen redden. Tot het beslissende moment waarop hij Arc de Triomphe van Erich Maria Remarque leest. Deze novelle gaat over statenloze vluchtelingen in Parijs vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog; Remarque schreef het tijdens zijn ballingschap in Amerika. Ruben Jablonski schrijft: ‘Voor het eerst had ik gezien hoe iemand in uiterst bondige taal een sfeer neerzette, goede karakters creëerde, razend spannend vertelde en vooral dialogen schreef zoals ik ze nog nooit had gelezen. Dat bracht me op het idee mijn gettoroman ook zo te schrijven.’ Aan boord van De Grasse, het schip dat hem naar de VS brengt, voltooit hij het boek.
Intussen heeft de lezer in De belevenissen van Ruben Jablonski een amalgaan van politieke discussies geserveerd gekregen, die ook in andere romans van Hilsenrath zijn uitgewerkt: de verwikkelingen in Midden-Europa tijdens het nazisme, zijn visie op de Armeense genocide (het onderwerp van zijn roman Het sprookje van de laatste gedachte) en de ontwikkeling van de Joodse staat en de verhouding tussen Palestijnen en Joden in die tijd.
Maar er is ook iets merkwaardigs aan deze roman voor wie eerder werk van Hilsenrath heeft gelezen. We vinden hier niets terug van de aangrijpende taferelen in het getto uit Nacht, of van de venijnige satire in De nazi en de kapper, het boek dat in Nederland voor zijn definitieve doorbraak zorgde. Deze Belevenissen lijken zonder de geringste literaire ambitie geschreven. Er zitten, vooral als het gaat over de historische achtergrond, bijna naïef te noemen dialogen in en beschrijvingen die je eerder in een droog geschiedenisboek verwacht. De vele seksscènes worden afgeraffeld op de manier waarop je vertelt wat je in de supermarkt hebt gekocht.
Toch zal een dergelijke kale, bijna fantasieloze, verteltrant een bewuste keuze van Hilsenrath zijn geweest, want het sluit wel aan op het levensverhaal van Ruben Jablonski die na het getto zijn inspiratie en zin in het leven totaal lijkt te zijn kwijtgeraakt. Wat past daar beter bij dan de platte, onversierde, taal, de plichtmatige dialogen, het zonder opsmuk beschreven gehobbel van het ene baantje naar het andere, en de kleurloosheid van de rafelranden van het leven.
Je krijgt wel de neiging te gaan psychologiseren over de banaliteit van zijn seksleven. Is het een weerslag van de ervaringen in het getto? Is het een voortdurende zucht zijn mannelijkheid te willen bewijzen omdat hij zichzelf eigenlijk een mislukkeling vindt? Is het een soort wraak op de wereld die geen liefde te bieden heeft (de Jodenvervolging, de Armeense genocide, de vernedering van de Palestijnen en de arrogantie van de zionisten)?
Een mooie conclusie bieden in elk geval de laatste regels van het nawoord van Helmut Braun, een Duitse uitgever en pleitbezorger van Hilsenrath. Ruben Jablonski weet aan boord van De Grasse zeker dat hij zijn boek zal voltooien en zelfs bij welke uitgever het in Amerika zal verschijnen (daarin is deze autobiografie wél fictie, want in feite zal Hilsenrath het boek in Amerika pas afronden). Braun schrijft daarover: ‘En wat een moeizame weg (…) moest Edgar Hilsenrath gaan voor hij aankwam waar Ruben Jablonski overtuigd was te zijn. Heeft Hilsenrath later ooit zijn paradijs gevonden? Ja, alleen niet op een plek op deze aarde, maar in zijn moedertaal, die ook zijn literaire taal is, in het schrijven, in zijn boeken en de respons erop.’