Slovenië, een zwoele zomeravond in 1942. De rijke industrieel Leo Zarnik maakt een autoritje op het platteland met zijn vrouw Veronika. Plots eist zij dat haar man stopt: ze hebben een kikker overreden. Ach, kijk eens naar die oogjes, fluisterde ze, het is alsof ze nog leven.
Leo haalt zijn schouders op. Horst Hubmayer, een bevriende Duitse legerarts die op de achterbank zit en in Oekraïne de verschrikkingen van het oostfront heeft gezien, begrijpt er niets van. Na de oorlog, in Beieren, haalt hij herinneringen op: ‘Je hoefde in die tijd niet altijd een redelijk motief te hebben om iemand van het leven te beroven. Ik heb te veel dingen meegemaakt en te veel mensen op een volkomen zinloze, schijnbaar toevallige manier zien doodgaan om daar anders over te denken: de een werd tijdens een gevecht neergeschoten, de ander werd door een granaatscherf getroffen, en weer een ander stierf voor het vuurpeloton of kwam door een verdwaalde kogel om het leven. Een mens vermoorden was even vanzelfsprekend als een kikker doodrijden.’
Dit is maar een van de vele aangrijpende scènes in Die nacht zag ik haar van de gelauwerde Sloveense auteur Drago Jančar. In vijf delen laat hij evenzoveel personages aan het woord die elk een stukje van de waarheid over de flamboyante diva Veronika aan het licht brengen. Eerst komt Stevo Radovanovic aan de beurt, een Servische cavalerieofficier die van zijn commandant de opdracht krijgt om Veronika paardrijlessen te geven. Aanvankelijk verloopt het contact stroef, maar hoewel de verschillen tussen de conservatieve Servische militair en de pacifistische, intelligente en gevoelige jongedame groot zijn, valt ook hij onvermijdelijk voor haar charmes.
Als hij haar zover krijgt om haar man te verlaten en hem te volgen naar de afgelegen grensstad waarnaar hij wordt overgeplaatst nadat Leo lucht heeft gekregen van hun romance, ben je als lezer geneigd om te denken dat je weet waar het verhaal naartoe gaat: een liefdesgeschiedenis tegen de achtergrond van een gruwelijke oorlog, een tot vervelens toe herhaald succesrecept om de nobelste gevoelens van de mens te laten contrasteren met de wreedste gruwel waartoe onze soort in staat is.
Maar Jančar zet je op het verkeerde been. Veronika kan niet aarden in de conservatieve provinciestad, keert terug naar Leo en verbreekt het contact met Stevo volledig. Als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, moet het rijke echtpaar op het slappe koord balanceren: enerzijds mogen ze de Duitsers niet tegen hen in het harnas jagen, anderzijds willen ze de communistische partizanen te vriend houden. Het evenwicht blijkt onhoudbaar en op een nacht in 1944 krijgen Veronika en Leo de rekening gepresenteerd. Niemand ziet hen nog levend terug. Het verhaal is overigens gebaseerd op waar gebeurde feiten, al doet dat er in wezen niet toe.
Buiten Stevo komen dus nog vier personages aan het woord in dit vernuftig gecomponeerde verhaal: Veronika’s moeder Josipina, legerarts Horst Hubmayer, huisbediende Jozi en tot slot knecht Jeranek, die zich bij de partizanen aansluit en tijdens de fatale nacht waarschijnlijk nog het meest heeft gezien, al was hij ook niet bij het beslissende moment aanwezig en wordt hij later verteerd door wroeging. Toch kijken Jeranek en Hubmayer met melancholie terug naar hun oorlogsjaren: hun gevoelens zijn lang niet eenduidig, maar dubbelzinnig, en laten zich niet door ratio controleren.
Deze roman maakt het relaas op van een verscheurd land; de kiemen van de etnische spanningen die in de jaren 1990 aanleiding zouden geven tot een afschuwelijke burgeroorlog waren duidelijk al lang aanwezig. Maar vooral toont Drago Jančar de morele dubbelzinnigheid van die tijd, hij neemt de lezer mee naar de grijze zone waar de flinterdunne grens tussen goed en kwaad, loyaliteit en verraad, vriend- en vijandschap bijzonder vaag wordt. Ergens in het boek wordt een Duitse tegeltjeswijsheid aangehaald: Der größte Schuft im ganzen Land, das ist und bleibt der Denunziant. Zoals het echter altijd gaat met tegeltjeswijsheden, blijkt de realiteit net iets complexer te zijn, vooral in omstandigheden waar verraad een wel erg relatief begrip wordt.
Waarschijnlijk associeert u de Balkan of ex-Joegoslavië niet meteen met literatuur. Onterecht, want ook Martin Michael Driessen situeerde bijvoorbeeld zijn jongste roman De pelikaan in het zogenaamde ‘kruidvat van Europa’. Het loont zeker de moeite om ook Die nacht zag ik haar te lezen, en meer in het algemeen literatuur uit perifere gebieden, want daar komt de vernieuwing vaak net vandaan. Mogen we de stille wens uitspreken dat vertaler en Balkanspecialist Roel Schuyt in de toekomst nog meer verborgen schatten bovenhaalt?