Hoe verliefd is de lezer? luidt de titel van een reeks recensies, voordrachten, beschouwingen en andere losse stukken uit de nalatenschap van Doeschka Meijsing, vijf jaar na haar overlijden samengebracht door een van haar voormalige levensgezellinnen, Xandra Schutte. Op het omslag een foto van Sophia Loren, een van Meijsings idolen. Toepasselijk, Loren ligt op de bank een boek te lezen. ‘Het toppunt van vrouwelijk schoon’, aldus Meijsing in een beschouwing over de filmster. Die schoonheid was aan het begin van Lorens loopbaan nog niet vanzelfsprekend. ‘Ze had een te grote mond, een te dikke kont, iets teveel boezem om voor fatsoenlijk door te kunnen gaan (…) Ze straalde overspel uit en hartstocht en dat ze lak had aan alles en iedereen’, zegt Meijsing. De schrijfster wedt dat er maar één actrice bestaat die het heeft aangedurfd om op het witte doek pikzwarte voetzolen te laten zien. ‘Je weet dat je te maken hebt met een handelsmerk’, zegt Meijsing, ‘Sophia Loren met de vieze voeten’.
In Meijsings werk wemelt het van verwijzingen naar films. Je vindt er ook een beschouwing over een van Lorens beroemdste tegenspelers: Marcello Mastroianni, de enige man die Meijsing ooit ten huwelijk heeft willen vragen. Zo bijzonder als Loren is, zo gewoontjes is Mastroianni: ‘niet zo mooi als Rudolph Valentino, niet zo veelbelovend als James Dean… hij was Mastroianni en wij waren allemaal Mastrioanni’. De fascinatie met film–maar ook toneel en opera–is terug te brengen op de kinderjaren van Meijsing. In haar momenten van slapeloosheid, een ‘godsgeschenk’, beleefde ze voor haar geestesoog geschiedenissen en avonturen, ‘met uitstekend beeldmateriaal’. Dat hebben veel kinderen, maar Meijsing heeft het haar hele leven vastgehouden. Bij dat beeldmateriaal altijd één terugkerend fenomeen: een jongen die eigenlijk een meisje was, of andersom. Is het mogelijk om iemand anders te worden? Niet echt, natuurlijk, maar als lezer en toeschouwer kun je je wel degelijk in iemand anders verplaatsen, betoogt Meijsing. Je weet dat wat je ziet niet echt is, maar tegelijkertijd wil je dat niet weten. Zoals in het geval van travestie. Ook dit is een terugkerend thema bij de schrijfster, ze herhaalt het in diverse artikelen, vaak in identieke bewoordingen.
Maar Meijsing is niet alleen toeschouwer, haar fantasie vindt een schriftelijke uitweg. Van jongs af aan heeft ze schijfster willen worden, ze hield niet alleen dagboeken bij, maar schreef complete romans (met veel taalfouten). ‘Op vijfjarige leeftijd schreef ik de eerste indrukwekkende zinnen van mijn loopbaan’, zegt ze, ‘een aap, Jan, een aap. Kees een aap. Piet een aap. Jan, Piet, Kees, een aap, een aap, een aap in de bus’. Zo jong als ze was begreep ze dat ‘lettertekens dingen in werkelijkheid kunnen maken, veroorzaken’. Schrijven is haar wereld, haar bestaan, ‘even noodzakelijk als eten en drinken en ademhalen en liefhebben’, ‘essentiëler dat al het andere’. En schrijven is een ritueel, zoals Schutte beschrijft in het voorwoord: ‘Voor haar romans en verhalen zat ze aan haar brede witte bureau, met uitzicht op de tuin. Ze schreef dan met de hand, met vulpen, in zorgvuldig uitgekozen schriften’. Dat was het ‘echte schrijven’. Stukken als die waarmee Hoe verliefd is de lezer? zijn samengesteld, schreef ze op de computer, ‘in een kleine nis, op een spartaanse designstoel’. Dat soort stukken waren onderdeel van de ‘bijbaan’: haar werk als boekenredacteur bij Vrij Nederland of Elsevier, lezingen, bijdragen aan De Gids of andere literaire tijdschriften.
Meijsings wereld bestaat uit boeken, ze praat literatuur, ze denkt literatuur. Op het gymnasium verslond ze de schrijvers die haar de rest van haar leven hebben voorzien van een omvattend referentiekader: Nabokov, Waugh, Borges, Kafka, Shakespeare, Salinger. Misschien vooral Vestdijk, aan wie een fraai stuk in de bundel is gewijd. ‘Ik kan zeker zeggen dat ik vanaf mijn vijftiende voor een groot deel ben opgevoed door Vestdijk’, zegt Meijsing. Ze maakt zich boos over het feit dat haar favoriete schrijver inmiddels ‘niemandsland geworden is, waar geen jongere de weg meer weet’. Schuldige is volgens haar de Mammoetwet van de rooms-katholieke minister Cals, waarin geschiedenis in het middelbaar onderwijs werd gedegradeerd tot keuzevak, het literatuuronderwijs en de literatuur met zich meesleurend. Misschien, maar ook de literatuur kent beperkingen. Ondanks aardige invalshoeken en grappige vergelijkingen, lijkt Meijsings wereld soms hermetisch afgesloten. Ze mag alles van Vestdijk weten, maar wat heeft Vestdijk eigenlijk te melden over de maatschappelijke ontwikkelingen tijdens zijn leven? Worden we daar iets wijzer van? Daarover geen woord. In een korte passage over de verbeelding komen Mahler, Hamlet, Augustinus, Borges en Van het Reve ook even langs en verwijst Meijsing in één adem door naar zowel wetten, de tijd als de vrijheid. Aan Meijsings eruditie hoeft niet te worden getwijfeld, maar literatuur is méér dan alleen literatuur. Wat is, in het algemeen, de betrekking tussen literatuur en de sociale werkelijkheid? In Meijsings wereld heerst een scherpe hiërarchie: eerst heb je de literatuur en de fantasie, daarna komt pas het échte leven. Dat lijkt er niet veel toe te doen.
Waren de vieze voeten van Sophia Loren werkelijk haar handelsmerk, of verzint Meijsing dat maar? De Italiaanse actrice heeft in vele tientallen films gespeeld. In opvallend veel films zie je de voeten van Loren. Mooie voeten, altijd schoon, net als die op het omslag van Meijsings bundel. Maar zelfs als ze vies waren geweest: wat maakt het eigenlijk uit?