Doorzakken, is dat het ultieme gevoel van vrijheid? Voor de hoofdpersoon in Spoo Pee Doo van Dimitri Verhulst (1972) lijkt dat er wel op. Van kroeg naar kroeg, je vol laten lopen met drank en hier een daar een snuif cocaïne. Vooral niet denken aan de dag van morgen. Vrijheid als een roes die geen einde kent.
In de nieuwe roman van de Vlaamse schrijver trekt de hoofdpersoon op vrijdagmiddag de deur van zijn huis achter zich dicht. Hij maakt het niet laat, zo belooft hij zijn lief. Een pintje met wat vrienden en op tijd weer naar huis. Terwijl hij naar de kroeg stapt, is hij de enige die daar nog in gelooft: dat hij op tijd thuis zal zijn. Zijn vriendin niet en de lezer evenmin.
Wat Vannolle die avond en nacht in verschillende lokaliteiten, en met steeds weer andere drinkebroers aan zijn zijde, inneemt, verdient een buiging. Van trappist tot gin tonic en alles in grote hoeveelheden, in een voortdurende walm van sigarettenrook, van ‘travestietsafffies’ van Davidoff. Met alle teer uit zijn longen kan de hele Shakespeare geschreven worden, schrijft Verhulst: ‘…er zijn zeker honderd ouderwetse inktpotten mee te vullen.’ Je mag het gerust een wonder noemen dat Vannolle aan het eind van het bacchanaal nog in een bed belandt en niet in het kanaal. Dat het niet het bed is van zijn vriendin, daar sta je dan als lezer ook niet meer van te kijken.
Drankmaatje
De taal van Verhulst is ook nu weer van grote klasse. Vond Vannolle de vrijheid in de cafés, dan vond Verhulst de vrijheid in de taal. De woorden zijn de woorden die horen bij een zuippartij, de woordenstroom hoort bij een roes in de nacht. Zie de taal als het onzichtbare drankmaatje van Vannolle. Zo hij zich al alleen voelt, dan is hij het toch niet. ‘Als een beek kabbelt het gekwebbel door de kroeg, de sterrenstoffigen raken elkaar aan, soms toevallig maar nimmer ongewenst, ze klinken de glazen, ze knikkeren met hun blikken en versieren elkaar, zomaar voor de vorm.’
Ogenschijnlijk is Verhulsts roman de beschrijving van een uitgebreide stappartij van Vannolle. Maar natuurlijk biedt Verhulst ons meer. De regels van dat liedje van Archie Shepp, Spoo Pee Doo, klinken door: I’m free at last, my spirit is free. Tegenover de vermeende vrijheid van de losbol die zich niet hechten kan, plaatst Verhulst een keihard contrast: een nieuwsbericht waarvan de impact met het uur toeneemt. Er is een terroristische aanslag op Schiphol gepleegd en gedurende de nacht stijgt, met elk glas dat Vannolle achteroverslaat, het aantal slachtoffers met tientallen tegelijk. Dóórgaan met ongebreideld leven, in het geval van zijn protagonist: doordrinken, dat is de enige remedie, zo lijkt Verhulst ons te willen voorhouden. Het enig juiste antwoord tegen moslimextremisten die angst zaaien: het leven leven in de breedst mogelijke zin.
Klinkt goed. Maar zelfs de losbol die zijn vrijheid vindt in alcohol en coke, weet diep van binnen dat vrijheid zijn beperkingen heeft. De volgende ochtend tonen de boeien zich onbarmhartig. Daar staat hij dan, Vannolle, gekreukt en moe gebeukt in de deuropening van zijn huis. En als zijn vriendin vraagt hoe het was geweest, weet hij niet meer uit te brengen dan: ‘Ça va’. Het ging wel.