In weerwil van de woorden van Dimitri Verhulst (1972) zou men – zoals wel meer verhalen en gedichten – hardop moeten voorlezen. Met een smeuïg Vlaams accent. Om zo de bandbreedte van de Nederlandse taal weer eens vol in beeld te krijgen, en ons opnieuw te verwonderen over de rijkdom en de veelkleurigheid ervan. Of het nu gaat om de klanken van een oud Polygoon-journaal, onberijmde psalmen of de liedjes van Annie M.G. Schmidt, veelkleurig is het Nederlands. Ook het Nederlands zoals Verhulst het bezigt in dit boekje.
Verhulst vertelt het verhaal van Pol Verholst die in een lange monoloog vol flashbacks zijn leven beziet op een moment dat hij er niet langer greep op heeft. Een teloorgang die zich kort en bondig laat omschrijven: man vervuilt in dichtgeslibd huis nadat hij jarenlang zijn post niet meer heeft opengemaakt. Het heeft zo weinig om het lijf heeft dat het een format van een RTL-programma had kunnen zijn.
Eenvoudig grondmotief
Onder de woest boetserende hand van Verhulst, die de overdrijving niet schuwt, is het een tragikomisch verhaal geworden dat bij vlagen zo hilarisch en absurdistisch is dat het aan Monty Python doet denken. Het grondmotief is even eenvoudig als doeltreffend: het begon met iets onbenulligs, en toen liep het gruwelijk uit de hand. En hoe verder het uit de hand loopt, hoe absurder het wordt.
De wijze waarop Verhulst de ik-figuur laat vertellen is kleurrijk en gekruid met de nodige zelfspot. En zodanig levendig dat je het gevoel krijgt de man echt te leren kennen en zijn probleem gaat begrijpen. Met vaart sleurt Verhulst de lezer door het verhaal alsof het een omvangrijk epos is. Hij laat de hoofdpersoon uitvoerig vertellen over zijn leven, zijn jeugd, zijn familie zodat men achterblijft met het gevoel een vuistdikke roman te hebben gelezen. En met verwondering. Zoveel, en zulke gedetailleerde informatie in zo’n klein boekje. Zo kan het blijkbaar dus ook.
Teloorgang van cafeetjes
Zowel door de absurditeit van het onderwerp – die ongeopende post die zich maar opstapelt – als de vaart waarmee het is geschreven dreigt het verhaal meermaals uit de bocht te vliegen en moeten de serieuze thema’s steeds opnieuw uit de brij van stijlfiguren en verbale uitspattingen naar boven worden gevist. Onder al die hilariteit wordt namelijk wel degelijk een verhaal verteld. Van een tijdperk dat niet meer bestaat maar dat door velen herkend zal worden als het decor van eigen jeugdherinneringen, de jaren zestig en zeventig.
Van vrouwen die met krulspelden de straat op gingen, of in te dunne jurkjes de melkboer en de postbode ontvingen; van cafeetjes waar het blauw zag van de rook, met kaartende en pimpelende mannen, met een biljart, en een jukebox vol hijgende Françaises.
Een tijd waarvan Verhulst alleen maar het staartje kan hebben meegemaakt, maar die hij treffend en met een beeldrijke zintuiglijkheid laat beschrijven door zijn hoofdpersoon die een jaar of tien ouder moet zijn dan de schrijver zelf. Zodat het levensverhaal van die Pol Verholst meer in de pas loopt met de teloorgang van dat tijdperk en de opkomst van het tijdperk waarin die cafeetjes niet meer mochten bestaan. Op kritische, vaak zelfs cynische toon vertelt de hoofdpersoon hoe dat ging in die tijd. Hoe die cafeetjes, en daarmee heel die gemoedelijke, ongeordende manier van leven aan banden werd gelegd en uiteindelijk braaf gestroomlijnd door regelgevers die vonden dat het wel mooi was geweest met dat gelanterfant op klaarlichte dag.
Wind uit een ander hoek
Door de automatisering en digitalisering van de jaren tachtig kregen overheden gaandeweg steeds meer greep op al die rommeligheid en kon er effectief korte metten mee worden gemaakt. Daarmee ging voor een bepaalde groep een langgekoesterde wens in vervulling: meer controle op het doen en laten van burgers, minder ruimte om te leven zoals men zelf verkiest. Wat vanaf dan in toenemende mate het conflict wordt tussen de hoofdpersoon en een maatschappij waar hij steeds meer moeite mee heeft.
Dat is het leitmotiv van dit verhaal. Met welhaast liefkozende finesse beschrijft Verhulst hoe in de jaren tachtig de wind uit een andere hoek begon te waaien en hoe dat voor velen het leven ingrijpend en voorgoed veranderde. Pol Verholst – die in die periode aan zijn volwassen leven begint – zegt erover met wrange berusting: het werd pas geweten en gevoeld toen het te laat was.
Meer op persoonlijk niveau vertelt de ik-figuur hoe hij daar stond, midden in de grote jeugdwerkloosheid, met zijn tandartsendiploma, samen met talloze andere jongeren die net zo hard als hij probeerden een plek te veroveren op die zieltogende arbeidsmarkt, en zich toen al afvroeg wat de zogenaamde vooruitgang – het feit alleen al dat de zoon van een postbode naar de universiteit had kunnen gaan – van de decennia ervoor hen had gebracht. Alsof hij toen al de zakelijkheid en de anonimiteit van het digitale tijdperk voelde aankomen. En de bijbehorende ontmenselijking die hem uiteindelijk zal vermalen. Ook dat is een van de thema’s in dit verhaal. De strijd van de eenling tegen het systeem. De vraag in hoeverre een overheid zich mag bemoeien met de autonomie en zelfbeschikking; in hoeverre de mens vrij is zijn eigen leven in te richten. Is een mens verplicht zijn post open te maken? Mag een mens vervuilen in zijn eigen huis zolang de ratten maar niet bij de buren door de keuken rennen? Waar ligt de grens, en wie bepaalt waar de grens ligt?
Sterke maag
Icoontjes op de ruggen van bibliotheekboeken geven het genre aan van wat de lezer verder kan verwachten van een boek. Welk label er op dit boekje past, valt nog te bezien. Het zou de lezer in ieder geval kunnen waarschuwen voor de plastische wijze waarop Verhulst allerlei lichamelijke processen beschrijft.
Van de te onderzoeken mondholtes van doden – want dat is wat de onfortuinlijke tandarts te doen krijgt als hij eindelijk werk heeft gevonden: onbekende doden identificeren – tot de tandheelkundige behandelingen bij levende patiënten, Verhulst is ongeremd expliciet. Verder komen er nog flinke hoeveelheden poep, pies en kots voorbij. Meestal hilarisch beschreven, maar je moet er tegen kunnen.
Wat behalve het verhaal en de virtuoze taal ook beklijft, is de verwondering dat dit blijkbaar kan in slechts vijftienduizend woorden. Zelfs voor een novelle is dat aan de magere kant is, maar wellicht daardoor juist een aanbeveling om het te lezen. Hoe het ook valt, als lezer heb je er niet meer dan een paar uur voor nodig. In het beste geval wordt er genoten van een verhaal dat smaakt als een Belgisch biertje, en blijft de taal als een rijpe Passendale kaas aan het gehemelte plakken.