In haar debuutbundel Indolente neemt Dewi de Nijs Bik de lezer mee op een reis door de tijd en door diverse landen heen. Ze vertelt een verhaal dat, hoewel het zeer persoonlijk is, niettemin voor een breed publiek bestemd is. Ze heeft Indische voorouders en geeft vanuit die achtergrond haar ervaringen en observaties weer. Niet alleen om persoonlijke herinneringen vast te leggen, maar zeker ook om een gedeelde en gemeenschappelijke koloniale geschiedenis en een culturele identiteit te onderzoeken. De zoektocht naar deze collectieve herinneringen wordt al duidelijk gemaakt in de motto’s die ze gekozen heeft: ‘Persoonlijke dingen moeten groter worden verstaan’ van Juliana Spahr en ‘Omdat we geleefd hebben en nog steeds bestaan’ van Tjalie Robinson.
Om tot uitdrukking te brengen hoe ver die zoektocht haar gebracht heeft en hoe divers haar vindplaatsen van de verhalen zijn, maakt ze gebruik van een aantal gevarieerde en moderne versvormen: prozagedichten, collages, inventarisatielijsten, handleidingen en visuele poëzie met verspringende versregels en cursief gedrukte woorden. Die veelzijdigheid van deze bundel wordt ook verwacht van de lezer. Maar omdat het geheel wat rommelig oogt, is het voor de lezer een puzzel om uit te vinden waar het over gaat. In deze bundel spelen oesters en parels een belangrijke rol. De leeservaring is als het openen van oesters; na veel moeite tref je af en toe een parel aan.
Co-starring: the readers
De eerste afdeling Two Suitcases, 60 Dollars and a Three-Month-Old Baby brengt de lezer in Californië. Het lyrisch ik wordt opgepikt door Rodney in zijn Buick. Samen gaan ze naar een pasar malam, die Rodney’s moeder organiseert op een parkeerplaats. Het zijn de herinneringen van Rodney’s moeder die volgen, hoe ze als vluchteling naar Amerika kwam, over het proces van integreren en aanpassen, van nooit helemaal geaccepteerd worden in het nieuwe land, maar ook nooit helemaal jezelf toestaan dat je daar deel van uitmaakt. De Nijs Bik positioneert haar versregels als een interview, met afbrekingen en aarzelingen, zoals een gesprek verloopt. Het vergt wel wat van de lezer, die zelf moet bepalen wat er verteld wordt en in welke context de woorden staan.
‘wat zegt het nou de inhoud
van deze sinkholes:
literpakken, autobanden
een pijp, wasmand –
how the hell did you just call us?
Op deze manier maakt de dichter de lezer een metgezel tijdens de zoektocht, maar dan vanuit een ander vertrekpunt: de lezer is objectief en kijkt anders naar de verhalen dan de dichter die beladen is met een collectief cultureel verleden en van daaruit haar blik richt. Niet voor niets noemt de dichter in haar dankwoord de lezer een ‘coproducent [die] mijn gedichten bestaansrecht geeft.’
Toko in Mokum
Ze brengt de lezer naar Amsterdam in de tweede afdeling: Herfst in Amsterdam. Hierin drukken drie maaltijdrecepten in de vorm van een blokgedicht de geschiedenis uit van de mensen die uit Nederlands-Indië kwamen. Ook in de derde afdeling, Panty’s voor Daisy, speelt voedsel een belangrijke rol. Zo is er een gedeelde herinnering aan de kookkunst van oma’s en tantes, die met vijzel en stamper de heimwee wekkende geur van de Indische kruidige keuken voortbrachten. In het nieuwe land wordt de vijzel echter verbannen naar de bodem van de kast ‘omdat hij naar knoflook stonk’:
‘een stuk steen op een stuk steen, tik, tik, was wat ik hoorde wanneer ik de keuken binnen-
kwam, jouw oma die voor het aanrecht stond: knoflook, djeroek poeroet, trassi, ui, in de komvormige stamp je en in die platte is het meer wrijven; mijn tante had ze op de schoor-
steenmantel want ze zijn toch van onze moeders geweest – deze schending van de ver-
wachting, waarmee ze zichzelf herhaalt, 50 cent voor een blokje asem maar niemand hield
bij hoe haar naam werd geschreven (2 gulden, panty’s voor daisy)’
La insolente, de indolente
In de volgende afdeling, Indolente, draait het om identiteit die zich niet verbergt of onderdrukken laat. De afdeling bestaat uit drie delen die alle vertellen over de parelvangst. Het eerste deel Parelkoorts opent met een gedicht dat is geschreven naar aanleiding van een schilderij van Jacopo Zucchi (1585), La Pesca del Corallo, (= het vissen op koraal). Het verbeeldt een allegorie op de ‘ontdekking’ van de Nieuwe Wereld. We zien zeenimfen, oesters, koraal, paarlemoeren schelpen. ‘[…] Natuur en duiker / zijn in harmonie. Smetteloos de juwelen / en verhalen.’ Een idyllisch tafereel, dat in schrille tegenstelling staat tot de andere gedichten in Indolente. Want na een brief van een koopman aan ‘Hunne Majesteiten’ uit 1509, waarin hij verzoekt om drie extra schepen met elk driehonderd zwarte parelduikers uit West-Afrika voor een gunstige vraagprijs, volgt er een ‘Duikersdossier’ dat nog beschamender is dan de brief. De Nijs Bik heeft een lijst aangelegd waarin de zwarte parelduikers beoordeeld werden op hun beschavingsniveau (gemeten langs de meetlat van de witte slavenhandelaars uiteraard), hun uithoudingsvermogen en hun capaciteiten om pareloesters van de zeebodem op de duiken. Het onderdeel ‘Hutplicht’ is vreselijk om te lezen: hierin worden de bevindingen vastgelegd omtrent de gewilligheid en de lichamelijke hygiëne van een parelduikster die als seksslavin gehouden werd en die de bijnaam La Insolente kreeg vanwege haar opstandige gedrag (‘Advies: Gehoorzaamheid afdwingen met mes (tegen keel / of geslacht)’.
De Nijs Bik schetst in een ‘doxografie’ (een tekst waarin de auteur meningen van anderen heeft verzameld) puntsgewijs een biografie van deze opmerkelijke vrouw, van wie je meteen aanneemt dat ze echt bestaan heeft. Opmerkelijk is haar bijnaam vergeleken met de titel van de bundel: insolent tegenover indolent, brutaal tegenover onverschillig, maar ook: ongevoelig voor pijn. En misschien heeft ook het woord ‘Indo’ dat opklinkt in de titel, een rol gespeeld bij de keuze van de dichter voor de titel van haar bundel. Er is een spreekwoord dat zegt dat een parel nooit haar glans verliest, door hoeveel handen ze ook gaat. Zo laat De Nijs Bik zien dat de vele generaties van Indische Nederlanders weliswaar opgegaan zijn in de Nederlandse samenleving, maar nooit hun afkomst en geschiedenis hebben ontkend. Het is juist iets dat hen verbindt en waar ze trots op zijn.
Dichten over dichte oesters
In Veldgids voor oesterrapers, het tweede deel van hoofdstuk vier, staat de oester zelf centraal. Met én zonder parel. ‘De parel is onze biografie, de oester is onze biograaf’, zo vertaalt De Nijs Bik de woorden van Federico Fellini.
‘En zo wordt ze uitgerust met haar schelp: eeuwige vuist
waaruit haar kreet slechts ontsnappen kan
als glansrijk bezit: de parel
die niets meer is dan dat zij met haar speeksel omfloerst
dat wat niet langer draaglijk is:
raak mij niet aan.’
Daarom staan er twee gedichten in dit deel over hoe een oester te openen: niet alleen het mes moet scherp zijn, maar ook je vingertoppen en je geheugen: ‘hoe diep kun je gaan/ zonder snijden?’ Dit gaat niet alleen over de oester, maar over geschiedenis en een verleden waarin pijn en schoonheid, het mes en de parel, samenkomen.
Het laatste deel De emmer: inventarisaties gaat over de verschillende soorten oesters en hun kenmerkende eigenschappen. Even divers als de oesters zijn alle mensen in Yerseke, die de oesters komen rapen, ieder met zijn eigen nationaliteit en geschiedenis.
Indolente is geen gemakkelijke bundel. De samenhang tussen de afdelingen is niet altijd duidelijk en de combinatie van verschillende elementen lijkt soms willekeurig te zijn. De overeenkomst met een oester die opengewrikt moet worden, ligt voor de hand. Maar dan vind je ook af en toe een parel.