Treindromen van Dennis Johnson is kort als een novelle en beschrijft het volkomen overbodige leven van Robert Grainier in Idaho aan het begin van de twintigste eeuw. Een leven als een wegwaaiende krant, maar een boek dat valt als een steen in je ziel.
Bedwelmende uitputting
De grote lijn van het verhaal is niet bepaald verrassend. De wees Robert Grainier wordt opgevoed door zijn oom en tante in een gehucht in Idaho, zonder dat hij daar veel wijzer van wordt. Vanaf zijn 14e werkt hij als houthakker en spoorarbeider in afgelegen en half ontgonnen gebieden. ‘Grainier genoot van het werk, de inspanning, de bedwelmende uitputting, de diepe rust aan het einde van de dag.’ In de kerk ontmoet hij Gladys. ‘”Zou je mijn vrouw willen worden, Gladys?” zei hij tot zijn eigen verbazing. “Ja Bob, ik denk dat ik dat graag zou willen”, zei ze.’ Twee jaar later zijn ze getrouwd, hebben een dochtertje Kate en wonen in een zelfgebouwde hut in het afgelegen Moyeadal.
Een bosbrand verwoest de hele vallei, inclusief hut, vrouw en kind. Robert keert terug naar de uitgebrande vlakte met verkoolde boomstronken. Daar woont hij onder een afdak, met een zwerfhond. Het dal herstelt zich in de jaren die volgen. Robert herbouwt zijn hut, werkt als voerman met eigen paard en kar, en leeft zijn dood tegemoet. ‘Bijna iedereen in die contreien kende hem, maar toen hij overleed in zijn slaap, ergens in november 1968, lag hij de rest van de herfst en de hele winter dood in zijn hut, zonder dat hij gemist werd.’ En dat was dan dat.
Primitieve dubbeldekker
Een leven van bijna niks, verpakt in karige taal maar wel met stijl. Hardvochtige poëzie over Amerikaanse pioniers, verloren in een barse natuur, met weinig om voor te leven. Verpersoonlijkt door een man zonder erfgenamen die niet weet wie zijn ouders waren. En toch: het verhaal biedt ruimte aan gebeurtenissen en beschrijvingen, die perspectief verlenen aan het uitgebeende leven. De roman doet denken aan de vroege verhalen van Ernest Hemingway, aan James Purdy en Alice Munroe. Goed kijken, met oog voor wat er toe doet. En dat dan schrijven totdat het er staat. Op een ijskoude winterdag ziet Robert hoe een kudde koeien over het rivierijs wordt gedreven: ‘Ze bewogen zich voort over het oppervlak en deden een sneeuwachtige nevel opwaaien die ze eerst aan het oog onttrok, vervolgens de hele wereld ten noorden van de rivier omvatte en tenslotte hoog genoeg oprees om de zon en de hemel te verbergen.’
Dan is er nog een vergeefse poging een Chinees te lynchen, een ontmoeting met een stervende landloper, Elvis Presley in een gestrande privétrein, een vlucht met een primitieve dubbeldekker boven de kermis, en een geheelonthoudende indiaan die zich dood drinkt. En boven dat alles uit een werveling van associaties en verhaalflarden rondom een ‘wolfsmeisje’. Die wordt in gang gezet door de verhalen van Kootenai Bob, de indiaan van dienst, over kinderen die door wolven worden opgevoed. Ze wordt aangewakkerd door het eenzame fluiten van de nachttreinen van Spokane International. Dat klinkt door in Robert Grainiers dromen en wekt daar zijn dochter tot leven. Het weerklinkt in het huilen van de wolven in de verte, en wordt door Grainier beantwoord vanaf zijn veranda. Troost zonder zin in een prachtige compacte roman.