De Netflix-serie Unorthodox over een jonge vrouw die zich van haar strenggelovige Joodse gemeenschap losmaakt werd in 2020 een wereldwijde hit. De serie is gebaseerd op de gelijknamige bestseller Onorthodox van Deborah Feldman (1986), waarin ze haar eigen levensverhaal vertelt tot het punt waarop ze de chassidische gemeenschap van haar jeugd de rug heeft gekeerd. Dat verhaal vervolgt ze in Exodus.
Feldmans tweede boek is nauw verweven met het succes van Onorthodox. Kort na het verschijnen ervan in 2012 werd ze door haar uitgever gevraagd om een vervolg. In de toelichting vooraf vertelt ze over de spagaat waarin ze terecht kwam: de uitgever wilde een typisch Amerikaans verhaal over individuele bevrijding waarin velen zich zouden kunnen herkennen. ‘Amerikanen willen over zichzelf lezen, hield mijn uitgever vol. Jij vertegenwoordigt de American dream, schrijf daarover!’ Feldman zelf zat op een ander spoor. Ze voelde zich allesbehalve Amerikaans, opgegroeid als ze was ‘in een wereld die leek op een achttiende-eeuwse Europese sjetl’, met een andere taal, normen en regels. Maar ze was jong en onervaren en ging aanvankelijk akkoord met de vereisten van de uitgever. Pas na de overweldigende populariteit van de serie herschreef ze het boek. De Nederlandse vertaling is van deze nieuwe versie.
Een eigen leven
Lezers van Onorthodox komen in Exodus veel al bekende gebeurtenissen en anekdoten tegen, maar anders dan in haar eerste boek, schrijft Feldman dit keer geen chronologisch verhaal. Het is haar te doen om haar relatie tot de gedachtewereld waarmee ze opgegroeid is, de motieven en de geschiedenis ervan. Daarvan doet ze verslag met een innemende openheid, soms misschien net iets te gedetailleerd, maar haar verhaal is bijzonder genoeg waardoor dat niet storend is. Om zichzelf beter te begrijpen kijkt ze terug naar haar kindertijd en jeugd in de orthodox-Joodse wijk Williamsburg in Brooklyn, New York. Als dochter van een moeder die de gemeenschap – en haar – heeft verlaten en een vader met psychische beperkingen groeit ze op bij haar grootouders.
In Exodus wil ze weten wie ze werkelijk is, een behoefte die gegeven is door haar opgroeien volgens een strak stelsel van normen en waarden die ze als feit moest aannemen. Volgzaamheid aan de leer van de Satmar-rabbijn gold als een absoluut vereiste. Vragen kon ze als meisje niet stellen, want in de streng patriarchale gemeenschap was haar rol te gehoorzamen en zich voor te bereiden op het huwelijk en een groot gezin. Van enig plezier aan het leven kon geen sprake zijn. Volgens de Satmar-stroming van het chassidisme leven de Joden na de holocaust in een post-apocalyptische tijd, wachtend op het definitieve einde en moeten ze zich lijdzaam onderwerpen aan hun positie als buitenstaander en zich zo ver mogelijk houden van de maatschappij.
Van die patriarchale eindtijdswereldbeschouwing maakt Feldman zich beetje bij beetje vrij. Haar eerste stap is seculier onderwijs volgen, in het Engels. In de Satmar-gemeenschap is onderwijs aan meisjes beperkt, en uiteraard in het Jiddish. Als prille twintiger lukt het haar naar een college voor vrouwen te gaan, terwijl ze tegelijk een baby en een huishouden heeft om voor te zorgen. Daar maakt ze systematischer kennis met literatuur dan haar eerder gelukt was tijdens de stiekeme bezoeken aan de bibliotheek, toen ze nog bij haar grootouders woonde. Maar vooral ontmoet ze mensen die een volledig andere achtergrond hebben dan zij, en komt ze op het idee om een anonieme blog te beginnen over haar leven als chassidische vrouw. Dat blog krijgt rap bekendheid en leidt uiteindelijk tot Onorthodox.
Ze laat Williamsburg achter zich en gaat alleen wonen, samen met haar jonge zoon. Eindelijk is ze onzichtbaar, een gegeven waar Feldman dubbel tegenover staat. Aan de ene kant is ze verlost van de, tot op het detail voorgeschreven kledingcode die haar overal herkenbaar chassidisch maakte, aan de andere kant is ze volledig alleen. Ze kent niemand, ze heeft alleen haar zoon aan wie ze zo snel mogelijk Engels leert, zodat hij zich leert redden in de maatschappij en een kind kan zijn zoals andere kinderen.
Sporen zoeken
Ze is als zeventienjarige getrouwd en heeft op achttienjarige leeftijd haar zoon gekregen. Als ze scheidt, treft ze een regeling met haar echtgenoot en aarzelt niet om aan een nieuw leven te beginnen. Toch wordt ze gekweld door haar achtergrond. Ze is angstig, schrikt van het minste of geringste en weet niet goed hoe gelukkig te zijn, ondanks dat ze daar nu de vrijheid voor heeft. Ze wordt achterna gezeten door haar familiegeschiedenis, vooral door wat ze er niet over weet. Zo reist ze naar Europa op zoek naar haar vooroorlogse wortels, genietend van de vrijheid te gaan waar ze heen wil en met wie ze wil. In het voorbijgaan denkt ze aan haar ex-man, die in zijn jonge jaren door Europa reisde om graven van beroemde rabbijnen te bezoeken. Zo niet Feldman: ze wordt verliefd, knoopt nieuwe vriendschappen aan, leert niet-koosjer te eten en leeft volop.
Hoewel ze geen deel meer uitmaakt van de chassidische gemeenschap, blijft het Jodendom deel van haar identiteit. Nagenoeg de hele familie van haar grootouders is in de Tweede Wereldoorlog vermoord. Hun herkomst is weggeveegd, er is vrijwel niets meer over van de sjetls waarin ze opgegroeid zijn. Feldmans grootmoeder komt uit Hongarije, en na veel zoeken lukt het haar de graven van haar voorouders daar terug te vinden, hoe onvoorstelbaar ook. Een nog grotere verrassing wacht haar later in Duitsland, waar ze het geboortebewijs van haar overgrootvader naspeurt. Zij, die altijd aangenomen heeft wat haar verteld werd over haar gegarandeerd volledig Joodse herkomst, ervaart met een shock dat de waarheid veel ingewikkelder ligt.
Thuis
Tegen die tijd is ze naar Berlijn verhuisd. Jammer dat de Nederlandse uitgever de treffende ondertitel van de Engelse editie, ‘My unorthodox journey to Berlin’, niet heeft behouden, want om die reis is het Feldman te doen. Berlijn, schrijft ze, is de enige stad waar ze zich helemaal thuis kan voelen – een keus die haar vrienden met verbijstering achterlaat. ‘Hoe kun je daar als Jood gaan wonen?’ vraagt haar homoseksuele Joodse vriend, die zelf met zijn echtgenoot New York heeft geruild voor een wit, protestants plaatsje in New England. Of hij dacht dat de lokale gemeenschap hen met open armen zou ontvangen, merkt Feldman op met veel gevoel voor understatement. De ironie wil dat zij in Berlijn ook nog eens terecht komt in Neukölln, een wijk waar het gros van de bewoners een Arabische achtergrond heeft. Maar ze overwint haar aanvankelijke onzekerheid en leert de buurt kennen. Ze merkt dat er veel nieuwkomers zijn zoals zij. Voor het eerst heeft ze het gevoel dat ze ergens past.
Als Feldman met Exodus iets duidelijk maakt, dan vooral dat er een ‘weg uit’ is ook als het onwaarschijnlijk lijkt. Het vereist geen speciale moed of ander bijzondere eigenschap, legt ze uit, alleen onverdraaglijke wanhoop. Het illustere voorbeeld is veelzeggend in zijn eenvoud: Feldman, net in Berlijn, wil haar niet-Duitssprekende zoon op een tweetalige school inschrijven, zodat hij zich minder verloren voelt in de nieuwe omgeving. Dat gaat niet zomaar, krijgt ze te horen. Er is een wachtlijst van twee jaar. Ze doet nuchter verslag: ‘Ik ging er elke dag heen en bleef voor het kantoor wachten tot ze mijn aanvraagformulier innamen. Daarna belde ik drie weken elke dag op om te zien hoe de zaak ervoor stond.’ Als lezer raad je al de ontknoping. Ze kan haar zoon de volgende maandag brengen.