Lezen als lijden
Soms weet je het al bij de eerste zin: dit boek wordt afzien en moeizaam, als een rul, hellend zandpad. Dit boek lees ik niet in één ruk uit, in één doorwaakte nacht. Nee, verre van dat. Dit boek vangt stof in de lange weken dat het me vergezelt. Dit boek hoort bij die bijzondere categorie die lezen lijden maakt, maar die je toch niet weg kan leggen.
In de eerste zin van De leerschool van het lijden gooit Carlo Emilio Gadda je meteen in het diepe. Hij confronteert je met een niet bestaand land (Maradagal), waar de ellende zo groot lijkt dat het de zeven bijbelse plagen tot een kinderfeestje doet verschrompelen. Om vervolgens een verhaal te ontvouwen waarvan de rode draad nooit echt duidelijk wordt en de hoofdpersoon Gonzalo Pirobuttiro ternauwernood de vele omwegen, uitwijdingen en doodlopende verhaallijnen weet te ontstijgen. Maar ik had het kunnen weten. Ook dat andere boek van Gadda, Die gore klerezooi in de Via Merulana was niet makkelijk geweest. En Ronald de Rooy, die De leerschool van het lijden van een inleiding voorzag, waarschuwde al dat Gadda zijn verhaal ‘op geen enkel moment van deze roman makkelijk weggaf’. Dus verbaasd hoef ik niet te zijn dat het verhaal slechts tergend traag op gang komt. Het ene na het andere zijspoor wordt verkend en schetst beetje bij beetje dat vreemde Maradagal. Waar de oorlog net is afgelopen, het genieten van een onrechtmatig oorlogspensioen een wijdverbreid genoegen lijkt en de bliksem keer op keer hetzelfde huis lijkt te vinden, totdat dat huis de strijd opgeeft en in vlammen opgaat. De eerste ontmoeting met de hoofdpersoon vindt pas aan het einde van het tweede hoofdstuk plaats. Het verhaal is dan al zo’n vijftig pagina’s op weg als hij bezoek krijgt van de dokter, die bij zijn onderzoek geen andere ziekte kan constateren dan levenspijn, die het leven van zijn patiënt tot lijden maakt. Ondertussen leren we Gonzalo kennen als een gefrustreerde oorlogsveteraan, die een weerzin heeft ontwikkeld van zijn moeder (zijn vader en broer zijn dood) en van de mensen die naar zijn idee als klaplopers de deur bij zijn moeder platlopen. Om daarna als lezer te verdwalen in een zijspoor over de Palumbo, de oorlogsdove die door de mand valt als hij meer dan goed hoort dat het verlof dat hem wordt toegekend wat korter is dan hij verwachtte. Om vervolgens weer terug te keren in het huis van de Pirobutirro’s, waar de oude moeder van Gonzalo eenzaam door de lege kamers zwerft. Met pijn in haar hart vanwege haar gestorven man en zoon. Maar ook vol verdriet over haar nog levende zoon, die haar nooit iets vertelt over de oorlog en geen oorlogspensioen had meegebracht, laat staan wat roem om trots op te zijn. Moeder en zoon lijken langs elkaar heen te leven. Zij bezoekt geregeld het graf van haar man en zoon en schept er genoegen in om arme mensen wat extra’s toe te stoppen of te helpen. Hij gaat op in zijn eigen wereld van de literatuur en verafschuwt iedere medemenselijkheid. Verfoeit zijn moeder erom, omdat het naar zijn idee het weinige familiekapitaal dat er nog is doet verschrompelen. Tot Gadda zijn relaas uiteindelijk met een trieste apotheose tot een einde brengt, waarbij het nimmer duidelijk wordt wat dat einde is, laat staan waarom het zo is gegaan.
Nee, de Leerschool van het lijden is geen gemakkelijk boek en Carlo Emilio Gadda geen toegankelijke schrijver. Het is een beetje ‘lezen voor gevorderden’, en dan nog wel in de buitencategorie. Maar het is ook lezen met onverwachte doorkijkjes en plotselinge pareltjes, in de vorm van prachtige zinnen die op zichzelf een klein gedichtje lijken te vormen. Zoals de omschrijving van Gonzalo als deze zich voor het eerst in het verhaal toont: ‘Hij was groot, een beetje gebogen, met een ronde borstkas, een buikje en de gelaatskleur van een Kelt; maar zijn huid was slap en hij zag er moe uit, ook al was het een schitterende morgen.’ Of als kolonel Di Pascuale, weer zo’n terloopse randfiguur, zich door Palumbo laat inpakken en van ontroering breekt: ‘Hij slaagde er zelfs in uit de twee daartoe bestemde zakjes twee halve porties volstrekt vaderlijke tranen te persen, die langzaam neerbiggelden en opdroogden op het antieke perkament van zijn wangen, zoals het schaarse water van de wadi verdampt in de klaarte van de Syrthe’. Het zijn deze zinnen die je als lezer op de been houden en zorgen dat je – steeds weer opnieuw – het boek toch opent om verder te zoeken naar de rode draad die nog niet gesponnen lijkt. En het zijn ook deze zinnen die bewondering wekken voor het vakmanschap van de vertaler Frans Denissen, die een ondoorgrondelijke verhaal met onmogelijke zinswendingen in nog enigszins begrijpelijk Nederlands wist om te vormen.
Plotsklaps dient de laatste zin zich aan: ‘Hij nodigde hem uit om nader te treden en de moerbeibomen op een rij te zetten, in de verlatenheid van het opgedoemde land.’ Een perfecte zin om een boek mee te beginnen. Onmiddellijk slaat de nieuwsgierigheid toe en wil je het opgedoemde land binnentreden. Terwijl je dacht aan het einde te zijn gekomen. Of is dat alles schijn en is dit was Gadda wil? Je met zo veel uitwijdingen, zijsporen en doodlopende steegjes onderdompelen in de leerschool van het lijden dat je daarna niet anders meer kan dan vol verwachting het opgedoemde land te betreden. Zonder lijden. Zonder vrees.
De leerschool van het lijden
Auteur: Carlo Emilio Gadda
Vertaald door: Frans Denissen
Met een voorwoord van Ronald de Rooy
Verschenen bij: Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep (2011)
Aantal pagina’s: 260
Prijs: € 29,95