Recensie door Jessica Brouwer
Het is moeilijk niet meegesleept te worden door David Mitchells derde roman Cloud Atlas (2004), in het Nederlands vertaald als Wolkenatlas (2004). Zelden wordt leeshonger zo gevoed als door deze zes verschillende maar met elkaar verweven vertellingen die de lezer voortstuwen door tijd en genre, van de negentiende naar de tweeëntwintigste eeuw, van avontuurlijk reisverslag en hilarische brieven, via ijzige thriller en kolderieke geschiedenis, naar beangstigende sciencefiction en postapocalyptisch scenario.
Het begint in 1850 met het dagboek van Adam Ewing, een ernstige en vrome Amerikaanse notaris wiens overtuigingen over de mensheid danig op de proef gesteld worden wanneer hij reizend door de Pacific getuige is van de excessen van het kolonialisme, bevriend raakt met de Britse dokter Henry Goose en een Moriori verstekeling, en een tropische parasiet oploopt.
Zijn belevenissen worden midden in een zin abrupt afgebroken en maken plaats voor brieven uit 1931, geschreven door een zekere Robert Frobisher, getalenteerd musicus en vrijbuiter. Door zijn vader onterfd, uit Cambridge geknikkerd, en noodgedwongen Londen ontvlucht door gekeerde kansen aan de speeltafel, dringt deze berooide en immorele schavuit van het zuiverste water zich op als amanuensis bij een oude, gerenommeerde en aan syfilis lijdende componist in het Belgische Zedelghem.
Maar ook deze narratief wordt gelaten voor wat het is wanneer het decor weer wisselt en de lezer ondergedompeld wordt in het Californië van de zeventiger jaren. Luisa Rey, een moedige en ambitieuze roddeljournaliste, riskeert haar leven wanneer zij tracht een angstvallig geheim gehouden rapport van de atoomfysicus Rufus Sixsmith te bemachtigen waarin onveilige praktijken in een kerncentrale aan de kaak gesteld worden.
Wanneer ze met haar auto en het rapport onder de golven verdwenen is, lezen we over de welhaast cartooneske lotgevallen van Timothy Cavendish, een onbeduidende en ijdele uitgever van een jaar of zestig in het hedendaagse Londen. Uit angst voor de schuldeisende verwanten van de enige succesvolle auteur in zijn portfolio raakt hij per abuis verzeild in een verpleeghuis voor bejaarden waaruit geen ontsnapping mogelijk is.
Dan volgt er weer een sprong in de tijd naar het Korea van de nabije toekomst. Een genetisch gekloond ‘fabrikaat’ met de naam Somni-451, geproduceerd met als enig doel negentien uur per dag in een fast-food concern te werken, wordt aan een verhoor onderworpen over de door haar gepleegde misdaad volledig menselijk te zijn geworden.
Het moge duidelijk zijn: de eerste vijf verhalen worden in eerste instantie slechts gedeeltelijk verteld. Steeds wanneer een onthulling zich aan lijkt te dienen of een climax nabij schijnt, wordt er een volgend stijlregister aangeboord en doen nieuwe personages in een ander tijdsgewricht hun intrede. De lezer krijgt de zozeer verlangde antwoorden niet, maar Mitchell weet steeds opnieuw fascinatie op te wekken door de volgende, evenzeer overtuigende verteller ten tonele te voeren.
Ook het personage in het zesde, dit keer volledig vertelde futuristische verhaal, is geloofwaardig, ondanks het gekunstelde taalgebruik van geitenhoeder Zachry. De lezer raakt verzeild in een postapocalyptische wereld waarin vrijwel alle beschaving verloren is gegaan, stammen op voet van oorlog leven en mensen nog slechts een gereduceerde woordenschat tot hun beschikking hebben. De laatste nazaten van de beschaving, de Prescients, proberen zich op alle mogelijke manieren te beschermen tegen op macht, onderwerping, plundering en verkrachting uit zijnde stammen.
De gehanteerde opschortingstechniek zorgt ervoor dat de ontknoping een sterke lading krijgt wanneer Mitchell de lezer door alle genres terug in de tijd voert en weer eindigt waarmee hij begonnen was, met het eerste verhaal. Deze symmetrie is analoog aan het Cloud Atlas Sextet dat Frobisher componeert, “[…] een ‘sextet voor overlappende solisten’: piano, klarinet, cello, fluit, hobo en viool, elk in zijn eigen taal qua toonsoort, toonschaal en klankkleur. In het 1ste deel wordt elke solo onderbroken door zijn opvolger; in het tweede deel wordt elk onderbroken fragment hernomen, in omgekeerde volgorde.”
Decennia later is het ditzelfde sextet dat Rey in vervoering brengt en haar verrassend vertrouwd toeschijnt “[…] alsof ze in een tijdstroom leeft”. Mitchell laat het hier niet bij: personages in alle vertellingen hebben een op een komeet lijkende moedervlek in de schouderholte, alsof zij incarnaties zijn van dezelfde ziel of diverse verschijningsvormen van één wolk van moleculen. Echo’s weerklinken overal in deze symfonie van stemmen en stijlen, en verbinden op die wijze de verschillende vertellingen.
Steevast krijgen alle personages een document uit het voorafgaande verhaal in handen. Zo vindt Frobisher in het kasteel in Zedelghem een hinderlijk in tweeën gescheurd boek met de titel Het Polynesisch dagboek van Adam Ewing, stuit Rey op de helft van Frobishers brieven, duikt het manuscript Het eerste mysterie van Luisa Rey op in handen van Cavendish, is het de laatste wens van Somni-451 voor haar terdoodveroordeling de ‘disney’ De afgrijselijke beproeving van Timothy Cavendish af te kijken, en is Somni zelf bewaard gebleven als hologram in de ‘orison’ van de Prescients.
De roman vangt aan met het ene schip ? de Prophetess ? en eindigt met een ander schip met aan boord de enige overlevenden van ‘Beschavin’, de Prescients. De profetie die Mitchell in Wolkenatlas verkondigt, is ronduit beangstigend. Elke vertelling biedt een verhandeling over de dorst naar macht, en is een bezinning op geloof en religie, menselijke onverzadigbaarheid, ongeremde wetenschap en commercie. Mitchell stelt de vraag in hoeverre we in staat zijn het verloop van onze eigen levens te veranderen, laat staan de geschiedenis of de aard van de mensheid.
Goose’s antwoord daarop is duidelijk wanneer hij tegen Ewing zegt: “Maar Adam, de wereld is verdorven. Maori’s jagen op Moriori’s, Blanken jagen op de donkerder getinte broeders, vlooien jagen op muizen, katten jagen op ratten, Christenen op ongelovigen, stuurlieden op scheepsjongens, de Dood op de Levenden. “De sterke bijt, de zwakke lijdt.””
De lezer herkent de Darwiniaanse stelling van het recht van de sterkste. Maar Darwin sprak óók over altruïstische instincten die maken dat de mens over een moraal en verlangen beschikt om minder fortuinlijken in bescherming te nemen. Mitchell eindigt met dezelfde positieve noot wanneer Ewing zich de kritische geluiden al voor kan stellen wanneer hij zich bij terugkomst in San Francisco zal gaan wijden aan de goede zaak. A quoi bon, want elk mensenleven is immers niet meer “[…] dan een druppel in een eindeloze oceaan!’ Maar, wat is een oceaan anders dan een massa druppels?” Er gloort nog hoop voor de mensheid.