Recensie door Levi Entfield
Wat is een strip, of nauwkeuriger, wat is een stripverhaal? Wanneer noem je een boek een stripboek. Van Dale schrijft bij stripverhaal: ‘beeldverhaal in stroken van enige afbeeldingen naast elkaar’. Zelf associeer ik strips met albums uit mijn jeugd: stapels Jan, Jans en de kinderen en de knal oranje Suske en Wiske’s. Inmiddels weet ik dat er strips in allerlei soorten en maten bestaan, en dat de ‘klassieke’ Suske en Wiske’s daar slechts een klein onderdeel van uitmaken.
Bij de boeken van Barbara Stok had ik dan ook in eerste instantie niet het gevoel dat ik een stripverhaal aan het lezen was. Daarvoor nemen haar teksten een te belangrijke plaats in en zijn haar tekeningen voortdurend van te wisselend formaat. Soms in kleur, soms met een fotoachtergrond ? waar ze vervolgens haar verhaal in heeft getekend. Zo nu en dan is er helemaal geen tekst of juist bijna alleen maar tekst en geen beeld. Sommige beelden lijken collages, maar altijd heeft haar stijl iets prettig nonchalants en iets slordigs: vermoedelijk veroorzaakt door de vrij dikke zwarte lijnen die ze gebruikt. Haar laatste boek Dan maak je maar zin heeft bijna de afmetingen van een gewoon boek, iets tussen een A4’tje en een A5’je in. Stok heeft zojuist als eerste vrouw de prestigieuze Stripschapprijs gewonnen. Zelf zegt ze in een interview dat haar verhalen het allerbelangrijkste zijn. Zo begint ze pas met tekenen als ze helemaal klaar is met schrijven. Ze plaatst zelfs eerst de tekstballonnen in het plaatje en gaat er dan omheen tekenen. Geen wonder dat je niet meteen aan een stripboek denkt, als je haar boekt leest.
Centraal in Dan maak je maar zin staat het plotselinge overlijden van haar 49-jarige zwager, Guus. Stok opent met deze dramatische gebeurtenis, maar zet dat zo nuchter neer, dat het des te harder aankomt. Je ziet Guus op de bank televisie kijken, op de volgende bladzijde zit hij op dezelfde bank: dood. Zijn ogen zijn veranderd in twee crucifixen, de bril ligt op de grond met een barst in het glas. Dan volgt een tekening zonder tekst, waarin naar voren komt wat voor een zenuwentoestand een hartstilstand met zich meebrengt. Guus wordt gevonden, er is nog een pols voelbaar, er wordt hartmassage toegepast, er is een ambulance en onderaan de tekening ligt Guus aan de hartbewaking met een zuurstofmasker op zijn neus.
Door alle plaatjes heen is een lijnenspel getekend dat nog het meest doet denken aan een doolhof. Alsof Guus de uitgang niet meer kan vinden. Dan zie je Ricky (de vriend van Stok) gebeld worden, met de mededeling dat zijn broer een hartaanval heeft gehad. Hij scheurt naar het ziekenhuis en terwijl hij langs een weiland vol woeste (prachtig vormgegeven) rennende paarden rijdt, weet en voelt Ricky ineens dat zijn broer is overleden. De begrafenis is getekend op twee bladzijde naast elkaar, met een pikzwarte ondergrond terwijl de rouwende en verdrietige personages in witte lijnen zijn neergezet. Om de twee bladzijdes heen is een soort lijst getekend, die eruit ziet als een verzameling woedend gekraste uithalen. Nu ben je pas op pagina twintig, maar Stok heeft je in die eerste pagina’s al meteen bij de lurven weten te grijpen door haar verbeelding van het overlijden van een naaste.
Na deze opening begint de zoektocht van Stok naar de zin van het leven, naar de zin van háár leven in dit geval. Ze neemt je als lezer mee op haar zoektocht, in een nuchtere en ontwapenende tekenstijl. Ze maakt je deelgenoot van haar gedachten en gevoelens, van haar onzekerheden en twijfels. Dat doet ze met humor en de nodige zelfspot. Nergens wordt ze sentimenteel, terwijl ze toch veel gebeurtenissen beschrijft en tekent die je raken en soms tot nadenken stemmen. De kwaliteit schuilt in haar eerlijkheid, waardoor je je nooit een voyeur voelt van haar leven. Bovendien zijn veel van haar belevenissen herkenbaar. Doordat al die herkenbare situaties zijn samengebracht in haar boek, gebeurt er iets wonderlijks. Stuk voor stuk gaan de verhalen en situaties vaak maar over kleine dingen, maar doordat al die kleine gebeurtenissen en gedachten samenkomen, kun je er een levensvisie in zien die veel mensen zal aanspreken.
Neem bijvoorbeeld het hoofdstukje ‘Schuld’. Daarin loopt Ricky tijdens een optreden van een band in een café een hersenschudding op omdat de zanger per ongeluk een houten sculptuur van het plafond afstoot, dat vervolgens terechtkomt op het hoofd van Ricky. Die zanger moet je aanklagen zegt een vriend. Nee, het café moet je aanklagen, zegt een vriendin. Het is mijn eigen schuld, zegt Ricky. Nee, zegt Stok. Het was niemands schuld en niemands verantwoordelijkheid. Het was gewoon pech. Hm, vragen de vrienden zich af, wat is pech ook al weer? Iets van lang geleden, het is uit zwang geraakt omdat pech nog zelden voorkomt. Dan leest Ricky in de Van Dale: ‘het betekent: slecht weer op vakantie’. Het verhaal geeft aan hoe dichtbij de Amerikaanse claimcultuur is gekomen.
Dan is er het hoofdstuk ‘ABN Amro’. In slechts één beeld geeft Stok overduidelijk weer wat het probleem is achter deze bank en achter de kredietcrisis. Terwijl Stok lichtjes ongemakkelijk haar koffie drinkt, vertelt haar oom onder het genot van een sigaar over de tijd dat hij als financieel adviseur bij de bank werkte: ‘Langzamerhand veranderde de filosofie van de bank. We moesten producten slijten, aantallen draaien.’ En dan, in een nieuw tekstballonnetje: ‘De klant eerlijk en objectief advies geven, werd op een gegeven moment ouderwets.’
Grappig is haar stukje over haar behoefte te leren mediteren en haar angst in een groep terecht te komen met allemaal zweverige types. Daarom geeft ze zich op voor Acem meditatie (een Noorse variant), die wat minder zweverig lijkt te zijn en inderdaad blijkt bij het voorstelrondje dat de deelnemers stuk voor stuk nuchtere mensen te zijn. Totdat Stok zichzelf bij het voorstellen als een zweverige boeddhist profileert, waarop je de andere cursisten ziet denken (ha, dat kan bij een strip: mensen iets zíén denken) ‘wat een zweefkees’, ‘altijd hetzelfde met die meditatiecursussen’.
Wat mooi in tekst en beeld is gebracht, is haar vakantie naar Japan. Je ziet haar verwondering over deze andere cultuur en tegelijk laat ze een aantal vooroordelen sneuvelen. Bijvoorbeeld als ze een boeddhistische tempel bezoekt en het zo leuk vindt dat een vriendelijke Japanse meneer haar van alles gaat uitleggen over deze tempel. Het blijkt helemaal geen gids te zijn, maar een souvenirverkoper die haar iets probeert aan te smeren, wat hem nog lukt ook. In dit verhaaltje laat ze ook nog zien wat reizen zo leuk maakt: dat je leert relativeren. Als ze na aankomst op Schiphol in de spits naar Groningen terechtkomt, realiseert ze zich dat de spits in Nederland ongeveer zo druk is als een zondagmiddag in Japan.
Bijna hilarisch is het beeld waarin Stok en Ricky op de bank tv kijken. Ricky zit onderuit gezakt op zijn sokken en met een biertje in de hand. Dan maakt Stok de dodelijke opmerking: ‘Hé! Jij bent precies even oud als Obama.’
Er is één verhaaltje dat als een rode draad in haar boek loopt: Ricky die tevergeefs probeert een abonnement van zijn overleden broer Guus probeert stop te zetten, om precies te zijn vijf keer. Op de laatste bladzijde van het boek ? we zijn tweeënhalf jaar verder ? blijkt dat nog niet gelukt te zijn en wordt het bijna hilarisch: je ziet Ricky aan de telefoon ontploffen: ‘Hij is namelijk DOOD’. Het boek van Stok smaakt naar meer, het heeft mij duidelijk gemaakt dat er veel meer op stripgebied valt te beleven dan alleen mijn oude stapel Jan, Jans en de kinderen. Misschien moet ik haar voorbeeld, de stripmaker Robert Crumbs maar eens gaan lezen. Of beter nog: haar eerdere vijf albums.
Dan maak je maar zin
uitgegeven bij Nijgh & Van Ditmar