Gedichtenbundels gaan niet in groten getale en zeker niet dagelijks over de toonbank. Toch worden festivals rondom poëzie veelvuldig bezocht en was de Gedichtenweek (voorheen Gedichtendag) in januari van dit jaar een succes. Evenals de Nacht van de Poëzie. En jaarlijks blijken er duizenden dichters in spe mee te doen aan de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd. Poëzie leeft maar aan de aantallen verkochte bundels is dat niet te merken, constateert Chrétien Breukers.
Breukers is een veellezer/schrijver. Naast zijn werk als dichter, uitgever, redacteur en internetpublicist schreef hij tussen april 2009 en april van dit jaar onder andere 61 poëzie besprekingen die hij publiceerde op literair weblog De Contrabas. Veertig uit deze reeks bundelde Breukers in Het eerste gedicht, Over het lezen van poëzie. Deze bundeling wordt vooraf gegaan door een inleiding waarin hij de staat van de poëzie aan de orde stelt (het gaat belabberd met de poëzie). Opvallend is de restrictie die Breukers zichzelf oplegde bij aanvang van het schrijven van deze reeks: alleen het openingsgedicht bespreken zonder beïnvloeding door andere bronnen. Maar dat werkt niet echt, gezien de vele besprekingen waarbij Breukers meer uit de kast trekt dan het te behandelen openingsgedicht.
Het is een mooie reeks Nederlandstalige dichters die Breukers onder handen neemt. Van ‘zeer bekend’ tot ‘weinig van vernomen’ zoals: Robert Anker, Roland Joris, Willy Roggeman, Esther Jansma, Cees Nooteboom, Meindert Talma, Toon Tellegen (2x), Willem Jan Otten, Ester Naomi Perquin (2x), Maria van Daalen en Lieke Marsman. Een van de besprekingen handelt over het gedicht Gare Liege-Guillemins van Frans Budé. Als dichter zit Breukers dicht op de huid van Budé en als kritisch lezer blijft hij erboven hangen. Nadat hij het gedicht geroemd heeft om de treffende beschrijving van station Luik-Guillemis en erover schrijft alsof hij er bij was, sluit hij af met de volgende distantie: ‘Ondertussen merk ik dat ik net deed of ik het genoemde station in Luik ken. Dat is niet zo. Ik ben er nooit geweest, tot vandaag, tot ik het gedicht dat ik hier besprak begon te lezen.’ Een mooiere aanbeveling om een gedicht te gaan lezen is er natuurlijk niet.
Bij elke bespreking laat hij zich uit over de staat van de dichter en zijn werk, zoals: dat Mark Boogs bundel Er moet sprake zijn van een misverstand, wisselend werd ontvangen, dat Anton Ent in het echt Henk van der Ent heet en ook publiceert onder het pseudoniem Marieke Jonkman en dat niet al zijn werk geschikt lijkt voor een breed publiek, dat Nachoem M. Wijnberg de lieveling is van menig criticus, maar dat Breukers geen vat op diens werk krijgt. En dat Fred Papenhove een fenomeen is die vier bundels eigenzinnige poëzie schreef.
Breukers lardeert zijn besprekingen met opmerkingen over zijn eigen persoon die wat pedanterig, een enkele keer charmant overkomen. Boude uitspraken die alleen dienen als stemmingmakerij, vloeien zo vanzelfsprekend uit zijn ‘pen’ dat je mag aannemen dat hij graag polemiseert (zie ook de drie artikelen over Gerrit Komrij, Breukers zelf en de literatuur, die als een soort toegift achter in het boek zijn opgenomen ). Wat op zich natuurlijk niet erg is maar in deze bundel werkt het afleidend van de (meestens) boeiende uitleg die hij aan de gedichten geeft. Uitspraken als: ‘(…) Tonnus Oosterhoff, Anne Vegter of Astrid Lampe, dichters die door critici (snurkende recensenten) hogelijk gewaardeerd worden, maar die nog nooit een lezer langer dan drie minuten hebben weten te boeien.’, zijn in wezen niet relevant voor wat hij wil zeggen. Ook als hij ergens schrijft dat iedereen het boek Waar wij voor zijn en tegen van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes zou moeten lezen en dan vervolgt: ‘al weet ik niet meer waarover het ging’, vraag je je af waarom dit vermeld moet worden.
Het is geen bundel, hoewel de indruk even gewekt wordt, waarbij de lezer een les krijgt in gedichten lezen: ontsluit een gedicht zich beter bij het lezen op je nuchtere maag of juist na een copieuze maaltijd, of verschilt dit per gedicht? Dat is dus niet te leren. Wel geeft Breukers de lezer veel van zijn belezenheid over de Nederlandstalige poëzie door en geeft hij een inzicht in het fenomeen dichter. En misschien dat Het eerste gedicht dusdanig uitnodigend werkt dat liefhebbers nu echt eens die bundels gaan kopen van de dichters die op het podium zo bewonderd worden. Nog dit: Een gedicht kent evenzovele betekenissen als de verschillende mensen die het lezen. De poëzielezingen van Breukers zijn van een boeiend gehalte, hij levert zich er helemaal aan uit. En dat is zijn charme als auteur.