Twee van de mooiste poëzie-uitgaves van dit jaar, die niet (oorspronkelijk) Nederlands zijn, zijn van de Amerikaanse dichter Charles Simic (1938). Begin dit jaar verscheen New and Selected Poems: 1962-2012, een uitgebreide keuze uit zijn oeuvre. Bovendien verscheen in oktober Aan de wereld komt geen eind, een integrale vertaling van The World Doesn’t End (1989).
De vorm van het prozagedicht die Simic vrijwel de hele bundel lang hanteert, heeft veel weg van het zogeheten zeer korte verhaal. De vaak titelloze gedichten zijn korte blokjes proza en delen hun suggestieve minimalisme en anekdotische inslag met het zkv, maar tegelijkertijd hebben ze iets lyrisch dat ze onmiskenbaar tot poëzie maakt. Eigenlijk is de op de loer liggende vraag of dit wel gedichten zijn, niet relevant. De kwaliteit van de teksten blijft constant op hoog niveau en zijn stuk voor stuk intrigerend. Het maakt dan ook niet uit in welk hokje ze geplaatst kunnen worden. Neem nu het derde gedicht, dat de indruk wekt dat Simic zijn eigen biografie probeert te herschrijven:
‘Ik werd gestolen door de zigeuners. Mijn ouders stalen me direct weer terug. Daarna stalen de zigeuners me weer terug. Dat ging een poosje zo door. De ene minuut zat ik in een caravan aan de donkere tepel van mijn nieuwe moeder te zuigen, de andere zat ik aan een lange eetkamertafel met een zilveren lepel mijn ontbijt te nuttigen.
Het was de eerste lentedag. Eén van mijn vaders was in de badkuip aan het zingen; de andere was een levende mus aan het schilderen in de kleuren van een tropische vogel.’
Simic is een dichter die duidelijk een eigen stijl heeft, maar daarbinnen bijna achteloos divers is. Hij schrijft even gemakkelijk een helder gedicht over excentrieke toneelacteurs, als bizarre taferelen over een hond die op dansles gaat, of een dode man die het schavot afloopt. De wereld eindigt niet is zeer uiteenlopend qua onderwerpen en gebeurtenissen. Tegenover het hierboven geciteerde gedicht staat bijvoorbeeld het associatieve, raadselachtige Eerst wist ik het, toen niet meer:
‘Eerst wist ik het, toen niet meer. Het was alsof ik alleen op het veldje in slaap was gevallen om bij het ontwaken te ontdekken dat er een groep bomen om me heen was gegroeid.
‘Twijfel aan niets en geloof alles,’ zo dacht mijn vriend over metafysica, hoewel zijn broer er met zijn vrouw vandoor ging. Hij kocht nog steeds iedere dag een roos voor haar, zat in het lege huis nog twintig jaar met haar over het weer te praten.
Ik was al aan het wegzakken in de schaduw en droomde dat de ritselende bomen mijn verschillende persoonlijkheden waren die zichzelf allemaal tegelijkertijd openbaarden zodat ik er geen woord van begreep. Mijn leven was een prachtig geheim dat op het punt stond om onthuld te worden, steeds maar op het punt! Moet je nagaan!
Het lege huis van mijn vriend waar achter alle ramen licht brandt. De donkere bomen die er omheen blijven groeien.’
Ofschoon de auteur nooit mag worden aangezien voor de ik-persoon van zijn vertellingen, doet de verteller in deze gedichten zeer persoonlijk en menselijk aan. Hoe vreemd de gebeurtenissen soms zijn, je gelooft ze, omdat het lijkt of Simic naast je in het café zit en vertelt wat hij nu weer mee heeft gemaakt. De vorm van het prozagedicht verleidt hem blijkbaar tot een vertrouwelijke verteltoon.
Eerlijk is eerlijk: in niet alle gedichten van de bundel is sprake van een ik-persoon en als die er wel is, verschilt die ook per gedicht. Een echt verhalende opbouw door het boek heen ontbreekt ook. De autobiografie herschrijvende gedichten aan het begin van de bundel maken het echter heel verleidelijk om dit als een gefictionaliseerd levensverhaal te lezen. Simic laat je daar toch mooi intuimelen. Door zijn charmante parlandotoon vergeef je de dichter ook gemakkelijk dat hij zijn belevenissen aan elkaar fantaseert en het ene moment de zoon van een zwarte rooksliert zegt te zijn en het volgende moment de laatste soldaat uit Napoleons leger is.
Vertaler Ivo Kievenaar verdient lof voor zijn soepele vertaling, die het praterige van Simic goed weergeeft. Enerzijds lijken de gedichten oorspronkelijk Nederlandse teksten te zijn, en anderzijds ademen ze ook in deze taal de onmiskenbare geest van Simic. En dat alles gebeurt dus tegelijkertijd, een mooie prestatie. Het is jammer dat de bundel geen tweetalige uitgave is geworden, maar voor een keuze uit de oorspronkelijke teksten kun je terecht bij het al eerder genoemde New and Selected Poems: 1962-2012.
Simic is een fantast, maar een heel charmante fantast. Dat levert een schat aan opmerkelijke situaties op. Zo krijgt het aan elkaar verzonnen levensverhaal van de onbetrouwbare, maar o zo boeiende verteller vorm. De wereld van de verbeelding kent, getuige Aan de wereld komt geen eind, duidelijk geen einde. Het is niet moeilijk om hier twee guitige pretoogjes van de dichter bij te bedenken.