Zomaar een passage aan het begin van de nieuwe roman van Carolina Trujillo, die achteraf een sleutelrol blijkt te spelen: ‘Ik zocht mezelf in de weerspiegeling in het raam. Het was een truc die mijn psychiater me geleerd had. In het bestek, in een glas, in elk spiegelend vlak kon je jezelf terugvinden als het nodig was. Dat bood houvast.’
Houvast is nodig, als je vader door het regime in Uruguay gevangen is gezet, je twee oudere broers zijn vermoord, je moeder zelfmoord pleegde en je alle vertrouwen in de medemens verloren hebt. De hoofdpersoon, Jaime Castro schrijft dat hij uiteindelijk een ‘wantrouwige paranoïde praatjesmaker’ was geworden die van dat laatste uiteindelijk zijn werk van maakte: ‘Ik werd journalist.’
Pubers in legeruniformen
Alle ellende wordt op een licht absurdistische toon, vol zwarte humor beschreven. Toen de oma van Jaime bijvoorbeeld in 1969 in haar huis werd opgepakt ‘door pubers in legeruniformen’, kreeg haar man een hartaanval, zodat hij ‘tot een van de weinigen in de familie behoorde die een natuurlijke dood was gestorven.’
De ik-figuur werd op het slechte pad gebracht door toedoen van zijn vriendje Gas (afkorting van Gastón). Jaime raakte aan de hard drugs en ze stichtten samen brand. Veel speelt zich ook in het hoofd van de ik-persoon af, zodat de grens tussen werkelijkheid en fantasie vervaagt. Waar nog bij komt dat – zoals Gas leert – ‘als je dingen eerst in je geest doet, het makkelijker wordt ze in het echt te doen.’ Waarna je ze in gedachten ook nog eens vele malen kunt herhalen, zoals het afscheid nemen van iedereen toen Jaime enige tijd na de zelfmoord van zijn moeder naar Amsterdam vertrok, waar zijn grootmoeder woonde.
Emoties
Het gevolg van deze manier van beleven van de tijd en van herinneringen, is dat het boek niet chronologisch is opgebouwd maar heen-en-weer beweegt tussen Nederland en Uruguay, heden en verleden. Emoties, en lsd, bepalen het taalgebruik, zoals na de dood (ook zelfmoord?) van de oma in Nederland: ‘Ik dacht dat als zij iets van de toekomst had geweten was ze niet met sluitende spoorwegbomen was gaan oversteken.’ En dan volgt een zin die niet alleen aan de Zuid-Amerikaanse literatuur van een Isabel Allende doet denken, maar ook weer als sleutelzin voor het hele boek kan gelden: ‘Het is moeilijk om te weten wanneer iemand er niet meer is.’
Fantasie en werkelijkheid
Realiteit en wat in de geest voortleeft, iets doen voor de armen (zoals Gas doet) of iets van je eigen leven maken (zoals Jaime probeert), vrij en radicaal, staan tegenover elkaar. Daarin lijken ook pars pro toto de Latijns-Amerikaanse en Nederlandse mentaliteit tegenover elkaar te staan. Die van een land waar de guerrilla aan de macht is en van een liberale samenleving in West-Europa.
De dubbelheid van het leven in Uruguay en Nederland, van het je uitdrukken in twee verschillende talen, leidt bij Jaime tot gespletenheid en psychoses en niet tot een verrijking, zoals die bijvoorbeeld werd beschreven en ervaren door de onlangs overleden ideeënhistoricus Tzvetan Todorov, die het totalitaire Bulgarije verruilde voor Parijs.
De psychoses beginnen ermee dat Jaime het eten op zijn bord niet meer vertrouwt, het daglicht niet meer kan velen uit angst voor schadelijke straling, pleinvrees heeft en wat hij zelf heliofobie noemt (angst voor de zon), zodat hij alleen nog ’s avonds de straat op gaat. In elk, meestal kort hoofdstuk lijkt er een euvel bij te komen. Totdat Jaime wordt opgenomen in een psychiatrische inrichting, nadat Maria, een vriendin uit Uruguay was overgekomen en van de trap viel of was geduwd. ‘Ik moest mezelf dwingen naar het trapgat te lopen en naar beneden te kijken. Maria lag tegen de voordeur op de grond, haar rok als een plas om haar heen, haar benen ontbloot en haar armen in een vreemde bocht onder haar gebogen.’
Komen en gaan
Na thuiskomst uit de inrichting krijgt Jaime er geen nieuwe angsten meer bij. Maar wel is er sprake van geldgebrek. Gas komt Jaime te hulp. Jaime vertelt aan Gas alles over zijn angsten en komt al pratend uit op de conclusie, dat hij niet naar zijn oma in Amsterdam had moeten gaan. ‘Thuis was niet per se waar je geboren was, maar wel waar je doden begraven lagen. Alle keren daarna dat ik terug was gegaan, had ik thuis moeten blijven. Ik was het weg zijn moe. Als je van huis gaat moet je overal waar je komt wat geven. Je lichaam, je ziel, je kunstje, iets. Iets om binnen te mogen komen, iets om te mogen blijven, iets om erbij te horen. Thuis vragen ze dat niet. Thuis hebben ze je toch al.’
Uitgerekend de dag dat Jaime met Gas voor het eerst na twee jaar weer overdag de straat op durft, is het spekglad. Dit is één van de metaforen waarvan er meer in het boek zitten. Duidt bijvoorbeeld de witte nevel die het trapgat vult, wanneer Jaime naar beneden wil, niet op de dolende ziel die hij is, tussen Uruguay en Nederland? Het kwaad zit, lijken de personages van Trujillo te zeggen, niet alleen in de mens zelf, primair in de mens zelf, maar komt ook van buiten. Bij Jaime’s eerste tochtje naar buiten, naar een café, rijdt een zoutstrooimachine door de gladheid het café binnen en richt een enorme ravage aan. Jaime raakt gewond door een glasscherf, wat een trauma oplevert dat zijn psychiater, Wallburgh, verklaart als: ‘Het zijn pleisters die jouw geest heeft gemaakt voor de gaten van de mensen die verdwenen.’ Wallburgh laat, door geruime tijd naar Suriname te gaan, ‘zien dat teruggaan naar Zuid-Amerika een mogelijkheid was.’ Als hij maar lef zou hebben.
Weer een dode
Eenzelfde soort mist als in het trapgat, ziet Jaime als hij in een taxi door de stad rijdt, met zijn stervende hond in een doos op weg naar een dierenarts. Wéér een dode, maar ‘je kon sterven wat je wilde, het leven bleef gewoon doorgaan.’
De dood van het hondje deed zijn vriend Gas veel meer dan de gevolgen van een aanslag die hij pleegde op ‘rijke mensen op een luxefestijn.’ De vraag is dan: wie is hier de psychopaat: Jaime of Gas? Wie had of hadden de dood van zowel Maria als het hondje op zijn geweten? Of zijn Jaime en Gas één persoon die ’s nachts slaapwandelt?
Dergelijke vragen en diepere lagen leveren, samen met een prachtige, beeldende stijl vol zwarte humor en metaforen, een rijke, licht absurdistische en meerlagige roman op waarvoor de al met eerder werk gelauwerde schrijfster nog één of meer prijzen verdient.