Van Breyten Breytenbach (1939) verscheen een kleine verzamelbundel met liefdesgedichten afkomstig uit verschillende periodes van zijn leven. Ze worden op de omslag aanbevolen als ’25 liefdesgedichten die iedereen gelezen moet hebben’. De bundel kreeg de titel Allerliefste mee (waar het gedicht ‘als van veugels’ mee begint) en heeft een eenvoudige en vrolijke lay-out. Een typisch cadeauboekje, gericht op een zo groot mogelijk publiek, en daar is natuurlijk niets mis mee.
De gedichten zijn van grote kwaliteit en prima vertaald. Een groot pluspunt is dat de originele Afrikaanse versies in het boekje zijn opgenomen, extra verdieping is mogelijk. De gedichten werden gekozen door Annemiek Recourt en de vertalingen zijn – op drie na – van Laurens van Krevelen. De andere zijn van Krijn Peter Hesselink en Adriaan van Dis. Recourt maakt haar keuze is uit de verzamelbundel ‘Rooiborsduif’ die in 2019 in Zuid-Afrika werd uitgebracht ter ere van Breyenbachs tachtigste verjaardag (samengesteld door de Zuid-Afrikaanse auteur Charl-Pierre Naudé).
Breytenbachs taal
Meteen valt weer op hoe mooi en rijk Breytenbachs taal is. De gedichten zijn begrijpelijk én origineel, waartoe alleen de grote dichters in staat zijn. Terwijl deze poëzie ook nog eens over liefde gaat. Probeer dan maar eens de clichés te vermijden. Zo is de maan vaak aanwezig, die steeds in een verrassend perspectief wordt geplaatst. In ‘Wintertroost’ uit 1964, het eerste opgenomen gedicht, maakt ze deel uit van het Chinese beeld van de draak:
‘en als het weer zomer is
zullen we gedurende de langbenige avonden
buiten onder de pergola wandelen
om naar elkaar te wuiven
en als het dan donker wordt
met lantaarns als drakenogen in onze handen
op de getande daken klauteren om
naar de grommende maan te kijken’
In het laatste gedicht, ‘We hebben de maan geplukt’ (2019) wordt het maanlicht letterlijk binnengehaald om de liefde kracht te geven:
‘we hebben de maan geplukt
straaltje voor straaltje
om het buiten donker te maken
en de liefde niet te laten verleppen’
Werk uit verschillende periodes
Doordat het gedichten uit verschillende periodes van zijn leven zijn – naar verschijning chronologisch opgenomen – valt extra op wat een authentiek dichter Breytenbach is. Ook dat hij nooit een vernieuwer was: zijn poëzie is klassiek van vorm, vol alliteraties, personificaties, enjambementen, etcetera. De gedichten zijn heel persoonlijk en hebben soms een autobiografisch en anekdotisch karakter. Ze spelen zich bijvoorbeeld een paar keer af in Parijs, waar Breytenbach jaren in ballingschap leefde (1964 – 1975) en waarnaar hij na zijn detentie in Zuid-Afrika in 1982 terugkeerde om Frans staatsburger te worden.
De gedichten staan bol van de melancholie. Vanwege de afstand tussen de ik en de ‘jij’ die hij steeds aanspreekt en naar wie hij hevig verlangt. Zoals in ‘gekooide vogel’ (1970): ‘ik ben een nachtvogel naar jou onderweg / door scheuten in de tijd / in tuiten van het duister / over steppen en savannes’. Melancholie is er ook over het ouder worden: ‘nazomeravond: de hemel / een ontsteking achter de Eiffeltoren, / sterren beginnen te brommen in de ruimte / zoals de ogen van vliegtuigen, / en ik met mijn gebalsemde lijf op het balkon / van dit oude gebouw’ (‘handpapier’, 1998).
De gedichten zijn zeer zintuiglijk en zinderen van de kleuren, geuren en geluiden. In ‘herfstavond’ (1964) loopt de ik in gedachten met zijn vrouw langs de Seine:
‘en de lucht krimpt tot een gebolde violette bloem
de huizen, de winkels worden blauw en over
de stad valt de bijtende kilte van vroege herfst: zoete dood
de vensters gaan een voor een geel open
hoe lieflijk rins geurt het haar van mijn beminde in de schemer’
Aansprekende verbeeldingskracht
Er is ook regelmatig sprake van erotiek, in latere gedichten worden die vrij expliciet beschreven. Hierdoor levert de poëzie – ook in het origineel – ten opzichte van de eerdere gedichten aan magie in: ‘als mijn pik ooit de magische/voering van je kut zou vergeten/de diepberg en het knopje clitoris/en het kloppende opzwellen door je tong –‘ (‘De eed’, 2007). Dat is toch iets heel anders dan: ‘ik zal uit haar tong drinken, we zullen als hagedissen/op onze kooi klauteren/langs de vensterbank tot de eerste glimmende nok/en dan de maan’ (‘herfstavond’, 1964).
Maar denk niet dat de bard op zijn oude dag zijn verbeeldingskracht is kwijtgeraakt. Van een breekbare, metafysische schoonheid bijvoorbeeld is het gedicht ‘ce-suur’ (2012):
‘zes uur en het licht ontvouwt
een vlag van stille geboorte over de stad
oud vuur gaat tegen de voorgevels
van grachtenhuizen fonkelen
grachten die beweging van weerspiegeling krijgen
afwijzende gezichten van wolken
als de liefde van afgelopen nacht wordt vergeten
later een warreling van bladeren
een bootje dat het vlies van het dromende water
openbreekt tot een rilling van stilte
bij het terugdenken aan de liefde van de afgelopen nacht
een hond misschien een stem
een zucht die door de straten slaakt:
een flard gedicht en een verrukkelijk verdriet
de ontrukking van vertrekken:
zo is de zomer van het hart.’
Zoals de flaptekst al vermeldt, is Allerliefste een ‘ideale introductie op Breytenbachs poëzie’. Het is in elk geval een mooie eerste kennismaking met deze belangrijke dichter. Doe dit mooie boekje beslist aan iemand of aan uzelf cadeau. Aanleiding overbodig.