‘Weinigen zullen dit een avontuur noemen, maar voor mij was het dat wel. Ach, het was niets eigenlijk, nauwelijks de moeite om het op te schrijven, per slot van rekening gebeurde er ook niets’. Het is de beginzin van het verhaal Apen schudden uit de bundel Wij zijn nooit alleen van Bart Meuleman. Er zijn meer van de zeventien verhalen die zo weinig verwachtingen wekken. ‘Wat een saaie vergadering, waarom doe ik dit?’, ‘Je familie kies je niet, dat weten we inmiddels. Je vrienden dan? Ook niet’. Meuleman trekt je er bijna achteloos een verhaal mee in dat soms tragikomisch is, soms ironisch en soms liefdevol beschouwend.
Apen schudden bijvoorbeeld is amper drieënhalve pagina lang. Na die inleidende zin – waarop ook nog eens volgt: ‘Wat ik hier ga zeggen, gaat in feite nergens over’ – beschrijft de auteur hoe hij van Antwerpen naar Turnhout fietst. Onderweg ziet hij een vlinder (‘geen zeldzaam beestje, wie het zoekt, die vindt het’) die hem aan een nonsensicaal kinderliedje doet denken: ‘Tikke Broeken Apen schudden’. Hij leerde het van zijn vader, naar wie hij onderweg is. Die vader is ziek, lezen we dan in één zinnetje: ‘Vlekjes op de lever’.
Hoezo gaat dit verhaal nergens over?
Persoonlijk
De Belg Bart Meuleman (1965) is in Nederland veel minder bekend dan in zijn thuisland, hoewel het meeste van hem bij de Nederlandse uitgever Querido verschijnt. Naast dichter en schrijver is hij toneelregisseur.
De zeventien verhalen zijn hoogst autobiografisch. Ze zijn in deze bundel gerangschikt in drie delen ‘Toen’, ‘Later’ en ‘Inmiddels’. Dat suggereert een tijdsindeling en die is er inderdaad. De verhalen onder ‘Toen’ gaan vooral over zijn kinderjaren, die onder ‘Later’ over zijn middelbare leeftijd en zijn relaties met anderen. In de meeste gevallen gaat het inderdaad om verhalen. Wat onder ‘Inmiddels’ is verzameld zijn echter essays over kunst. De overeenkomst tussen de verhalen en de essays is dat Meuleman in alle zeer persoonlijk aanwezig is.
De vroegste verhalen gaan over de schooltijd en de toenmalige kennissen van de schrijver. Ze zijn af en toe erg intiem en empathisch, hoewel de jonge Meuleman zichzelf nogal schuchter en op afstand portretteert. De zonderlinge Pol bijvoorbeeld die regelmatig langskomt en waarmee hij onhandig omgaat. Pol sterft in een instelling: ‘Naar zijn begrafenis ben ik niet geweest’.
En neem zijn omgang met meisjes van school: ‘Ik geloof ook niet dat meisjes er zijn om echt aan te raken. Ze zijn er eerder om naast te wandelen, om spaarzaam woorden mee uit te wisselen zonder elkaar ooit aan te moeten kijken. Zo droom ik dat ’s nachts’.
Het vochtige
Op de middelbare school volgen dan toch de liefdes, maar de onhandigheid blijft. Er komt meer humor in de verhalen, zoals wanneer hij bij zijn geliefde een brute indruk op de etiquette meemaakt: een verloofde van een nicht flapt er aan tafel uit dat ze alle Marokkanen tegen de muur zouden moeten zetten. De geliefde van de ik-figuur wordt woest om zo’n opmerking. En de ‘ik’ die er buiten bleef denkt: ‘Ik beminde een waarlijk bijzondere vrouw, in wie oude en reine krachten leefden (…) In haar schaduw, daar liep ik’.
Het deel ‘Later’ opent met Het vochtige. Meuleman vertelt over zijn ervaringen met Belgische premiers. Ooit schreef hij een toneelstuk over één van hen (bedoeld is Wilfried Martens). Het brengt hem in een wereld van roddels en gekonkel. Het verhaal kent grappige wendingen, bijvoorbeeld als Van Rompuy over Martens zegt dat hij zijn vulgaire humor laakt. Enkele pagina’s verder blijkt Martens zelf Van Rompuy niet te mogen vanwege zijn vulgaire humor. Meuleman wordt later uitgenodigd bij de presentatie van de memoires van Martens waar hij in een eigenaardig gesprek met diens vrouw verzeild raakt. Ze zegt haar man te waarderen als politicus maar geen enkel respect voor hem als mens te hebben. Hij heeft niks met zijn kinderen; die kennen hem niet eens. En dan is er ook nog eens ene Mient Smet, een minnares. ‘Het onthult een kant van de minister die ik uit de weg heb willen gaan: het al te persoonlijke. Het emotionele. Het vochtige’.
Verdwijnen
Met minder humor en ironie, maar des te meer warmte schrijft Meuleman over bijzondere vriendschappen uit zijn leven, die met illustrator Paul Verrept met wie hij de avonturen van Mijnheertje Kokhals maakte en met zijn vroegere Leraar (Meuleman schrijft het met een hoofdletter) en publicist Dirk Lauwaert (1944-2013) die vooral over negentiende-eeuwse kunst schreef. Het is een ontroerend verhaal naar aanleiding van de kennismaking van Meuleman met de schilder Corot. Hij is er diep van onder de indruk; niet het beeld van Corot raakte hem, ‘maar de plek op het doek waar het beeld verdween’. Pas na Lauwaerts dood gaat hij in diens nagelaten papieren op zoek naar wat zijn grote vriend van Corot vond. Als hij er eindelijk iets over vindt krijgen die verdwijnplekken in het werk van Corot een diepere dimensie door het particuliere besef: ‘In het witte niets ligt het verlies verborgen’.
De verhalen in Wij zijn nooit alleen (tevens de titel van het laatste korte essay over een foto van de Amerikaan William Eggleston) vragen om geduldig te worden gelezen. Woord voor woord. Ze zijn schrijnend, pijnlijk, tragisch, vorsend, eerlijk. Maar er mag gelachen worden.