De Turks-Deense schrijfster Ayşegül Savaş woont in Parijs en schrijft in het Engels. Haar debuut Walking on the ceiling verscheen in 2019 en viel veel lof ten deel. Wit op wit is haar tweede roman en even intrigerend. Een naamloze verteller is recentelijk verhuisd naar een niet gespecificeerde Europese stad om onderzoek te doen voor haar proefschrift over middeleeuwse gotische naaktsculpturen – gering in aantal en, volgens het studievoorstel van de verteller, ‘grotendeels over het hoofd gezien.’
Haar promotor heeft vraagtekens gezet bij het onderwerp: ‘(…) ze herinnerde me eraan dat het middeleeuwse lichaam in de kunsten een aangekleed lichaam was; als ik de standpunten omtrent naaktheid wilde bestuderen, zei ze, zou ik er beter aan doen mijn aandacht te richten op alle manieren waarop het lichaam werd verhuld, in plaats van hoe het werd onthuld.’ In uitermate beheerst en sober geschreven proza komt gaandeweg de diepere betekenis van deze woorden bloot te liggen.
De verteller zelf blijft echter een mysterie. Veel meer dan haar bezigheden omtrent haar onderzoek komen we niet over haar te weten (zelfs niet haar gender, voor het gemak ga ik uit van een vrouw). Ze vult haar dagen met het bezoeken van musea en bibliotheken. Ze geniet van de afzondering en de rust die haar nieuwe leven met zich meebrengt, net als van het spaarzaam ingerichte appartement dat ze huurt van een in een nabijgelegen stadje wonende hoogleraar die haar een veilige haven biedt om te lezen en te schrijven. Dat wil zeggen, totdat Agnes, de vrouw van de hoogleraar, vrij plotseling komt opdagen.
Betoverende aanwezigheid
Agnes is kunstschilder en neemt haar intrek in de studio boven in het appartement. De verteller beschrijft haar uiterlijk met academische precisie: ‘Ze was lang en mooi slank en droeg haar zwarte haar in een paardenstaart. Haar hagelwitte blouse liep aan een kant ter hoogte van haar middel even opvallend als nonchalant uit in een sierlijke ruche. Haar schoenen leken op adellijke muiltjes en hadden dezelfde zachte tint groen als haar broek.’ De vertellers nauwgezette aandacht voor het uiterlijk van Agnes – wier aanwezigheid ‘iets betoverends’ heeft – loopt als een rode draad door de gehele roman. Regelmatig drinken ze samen koffie en vertelt Agnes over haar leven: haar kunstenaarschap, de relatie met haar volwassen kinderen, haar huwelijk met hoogleraar Pascal, gespecialiseerd in middeleeuwse studies. Maar ook over haar jongere jaren, de komst van een beeldschone au pair die op subtiele wijze haar huwelijk ontwricht en de ondergang van een door haar als jong meisje bewonderd nichtje.
Vooral de verhalen over haar moeizame relatie met haar dochter vormen een hoogtepunt in de roman. ‘Haar dochter zou ook kunnen opmerken dat het gezond was over jezelf te praten, diep in jezelf te kijken, om de trauma’s te ontrafelen die ze sinds haar kindertijd had meegetorst. En mocht Agnes opperen dat haar dochter was opgegroeid zonder echte trauma’s, dan zou ze waarschijnlijk te horen krijgen dat ze tot dit standpunt was gekomen door een gebrek aan introspectie, door alles wat Agnes in zichzelf het zwijgen had opgelegd.’ Deze verhalen vormen de basis van de plotloze roman. De artistieke Agnes is het middelpunt, de academische verteller haar klankbord. Agnes’ verhalen zijn even beheerst als het proza waarin zij is gegoten, met heldere inzichten over het leven, de kunst en de werking van de menselijke geest. In het begin wankelt ze slechts een enkele keer en lijkt het even, zoals de verteller opmerkt, ‘alsof ze uit haar evenwichtige rol was gevallen.’ Voelen dit soort toevoegingen soms aan als een kunstgreep om de spanning op peil te houden, bepaalde handelingen daarentegen zijn raak. Bijvoorbeeld wanneer de verteller thuiskomt na een kort reisje en Agnes in haar afwezigheid haar kamer heeft opgeruimd en haar beddengoed verschoond. Hier is het ongemak invoelbaar; er sluimert iets onder de oppervlakte en op je hoede lees je verder.
Afbrokkelende psyche
Stukje bij beetje raakt de verteller verstrikt in Agnes’ wereld, als een vlieg in een plakkerig web. Op geraffineerde wijze laat Savaş Agnes zichzelf blootgeven en krijgt de verteller en daarmee de lezer steeds meer zicht op de onder de mooie façade verscholen verbittering. Het beeld dat Agnes aan de buitenwereld presenteert – mooi, stijlvol, zelfbewust – blijkt in schril contrast te staan met de kwetsbare, miskende, door twijfels verscheurde en misschien zelfs gevaarlijke ziel die erachter schuilt. ‘In het zachte duister leek Agnes’ gezicht glad en verwrongen – haar brede voorhoofd dat haar koortsige ogen verzwolg, haar mond die uitpuilde onder haar neus. Het was het gezicht van een dier, bedacht ik, een wezen zonder menselijke trekken, en toch des te levendiger, maar zonder dat ik kon opmaken wat ermee werd uitgedrukt.’ In wat een duistere apotheose genoemd mag worden, houdt Agnes de verteller genadeloos een spiegel voor.
Wit op wit is een thematisch ambitieuze en, ondanks de sobere taal, sfeervolle roman die zowel klassiek als modern aandoet. De afbrokkelende psyche die zich stukje bij beetje onthult is herkenbaar uit de gothische verhalen van Edgar Allan Poe en Nathaniel Hawthorne en bijvoorbeeld de roman The Picture of Dorian Gray van Oscar Wilde. Savaş kent duidelijk haar klassiekers, maar ook haar tijdgenoten. Ongetwijfeld heeft ze thuis enkele stukgelezen Rachel Cusks liggen, waaronder wellicht Cusks Contouren trilogie. Het geheel roept wel wat gemengde gevoelens op, want wat moet je als lezer met de verhalen van Agnes? En wat te denken van de koele, analytische verteller die niets van haar eigen uiterlijk en binnenwereld prijsgeeft, maar wel een duidelijk beeld van Agnes oproept? Het bezoek van hoogleraar Pascal tegen het einde van de roman lijkt aanvankelijk voor wat antwoorden te zorgen, totdat blijkt dat hij uit hetzelfde hout is gesneden als Agnes. Opheldering hoeft de lezer niet te verwachten – wel verwarring en verontrusting – en dat is maar goed ook. In goede literatuur is tenslotte weinig pasklaar of feel good. Wit op wit is een fascinerende psychologische roman, en zeer de moeite waard.