De oorlog laat ons kennelijk niet los. We krijgen geen genoeg van het inleven en het herdenken, gezien de aandacht van de media voor het 75-jarige jubileum van D-Day. Heroïsche anekdotes van de laatste overlevenden schreeuwen om gehoord te worden. Ook De Aardappelcentrale draait om de herinneringen van een overlevende. De schrijver, Atte Jongstra, krijgt bij toeval een pak papier in handen met losse aantekeningen van de beeldhouwer Chris Holtser, waarin deze schrijft over zijn belevenissen tijdens de oorlog. Hij benadert Jongstra met het verzoek daarvan een biografie te brouwen. Jongstra neemt de uitdaging aan.
Cynische overlever
Door de terugkerende ontmoetingen met Holtser krijgt het boek het karakter van een raamvertelling.
Dit stijlmiddel zorgt voor een brug in de tijd waarmee het relativerende karakter van het boek versterkt wordt. De oude Holtser is een bedlegerige, cynische kankerpit, wiens leven, naar eigen zeggen, eigenlijk na de oorlog was afgelopen.
(Jongstra) ‘”Het is geen oorlog meer, meneer. Gelukkig maar.”
(Holtser) “Noem dat maar gelukkig,” zei hij. “Toen gebeurde er tenminste nog wat. Sindsdien is het allemaal niks. De oorlog… Geen meid was veilig, en dat vonden ze helemaal niet erg. Zelf wilden ze ook graag. Mooie avonturen hoor!”’
Voor de onbekende overlever
Chris Holtser is het klassieke type van de antiheld. Als, tijdens de bezetting, in 1942 de Arbeidsdienst wordt opgericht, moeten alle Nederlandse jongens tussen de 18 en 23 jaar zich melden om te gaan werken in Duitsland: spitten op de hei, exerceren, paraderen en zich afbeulen, kortom, naar analogie van de propaganda, ‘Koenraad van de Arbeidsdienst’ spelen. Dit lijkt Holtser maar niks. Als er dan ook een baantje als medewerker vrij komt op het Amsterdams Gemeentearchief aan de Amsteldijk waarvoor vrijstelling van de arbeidsdienst geldt, is Holtser er als de kippen bij. Hij wordt, vanwege zijn achtergrond als beeldhouwer, medewerker Gedenktekens en is belast met het inventariseren en documenteren van alles betreffende standbeelden en gedenktekens. Bovendien krijgt hij de beschikking over een dienstfiets, iets wat in die jaren gold als een grote bijzonderheid.
Hoewel hij officieel nog thuis woont, bivakkeert hij doorgaans op het atelier van zijn vriend Bonaventura, vlakbij het Gemeentearchief. Dit atelier heeft Bonaventura ‘geregeld’ via een vriendje van de NSB en doet dienst als ontmoetingscentrum van kunstenaars die gelieerd zijn aan de Kultuurkamer. Het is een gemengd gezelschap van nihilistische lieden die in meer of mindere mate sympathiseren met de Duitsers en zich, naarmate de oorlog voor de Duitsers slechter lijkt te verlopen, vooral zorgen maken over hun eigen hachje na de oorlog. Via connecties bij de NSB weten ze aan eten en drank te komen, zodat er altijd wat te vieren valt. Zij laten het zich goed smaken en omringen zich voortdurend met mooie en willige meiden.
Aardappelcentrale
Als Chris Holtser besluit een standbeeld te maken voor de Onbekende Overlever, een standbeeld in de vorm van een aardappel, genaamd ‘Niemand’, wordt deze gedachte door iedereen enthousiast omarmd en feestelijk ingewijd. Voortaan gaat het gezelschap door het leven als de Aardappelcentrale. Het beeld wordt opgedragen aan de anonieme burger, die gewoon aardappelen op zijn bordje wil en verder niets, die zijn leven niet wil opofferen voor welke ambitie dan ook, maar gewoon wil overleven. Ze plaatsen het beeld op het pleintje voor bioscooptheater Thalia in de Tolstraat op 2 of 3 september 1944, vlak voor Dolle Dinsdag, de dag waarop talloze NSB’ers en Nazi-sympathisanten overhaast de wijk nemen naar het oosten in verband met de valse geruchten over de op handen zijnde bevrijding van Nederland. Op woensdag, als de Duitsers alle gekte van de vorige dag weer onder controle hebben, blijkt iemand een bord tegen de voet van het geïmproviseerde piëdestal geplaatst te hebben met daarop geschreven: ‘Weg met de pieper Adolf. Wij willen echte aardappelen!’ Zo is Niemand plotseling omgetoverd tot een verzetsmonument.
Als het oog van de Duitse inlichtingendienst steeds meer begint te vallen op het illustere gezelschap van de Aardappelcentrale, zoeken velen een goed heenkomen. Zo ook Chris Holtser. Hij weet te ontkomen naar het bevrijde Nederland ten zuiden van de grote rivieren en België, samen met Willem Waterman, de schrijver van de na de oorlog ongekend populaire jeugdboekenserie over Bob Evers. Daar maakt hij nog vele avonturen mee, kenmerkend voor het vrijgevochten (over)leven in een ineenstortende wereld aan het eind van een oorlog.
Aangenaam tegenwicht
Hoewel De Aardappelcentrale een vlot geschreven boek is, niet gespeend van humor, beklijft het nergens. De karakters zijn nauwelijks uitgediept en soms zelfs karikaturaal zoals Holtser’s baas, de NSB’er Dieters, en diens hitsige vrouw en ordinaire dochter. Hoewel de setting van het eerste gedeelte van het boek, de bijeenkomsten van de leden van de Aardappelcentrale op het atelier van Bonaventura, volop gelegenheid biedt voor spannende gesprekken, conflicten of ontboezemingen, ontbreken deze grotendeels. Ze blijven doorgaans beperkt tot dialogen gericht op het zo snel mogelijk met een vrouw de koffer in duiken. De oorlog is eigenlijk nergens beklemmend aanwezig, hooguit in ‘overlevende’ zin van: ‘De Niemand spelen, dan krijg je de minste last’.
Het tweede gedeelte is avontuurlijk, bizar en vol romantiek en speelt zich af in het zuiden van Nederland en in België. Het heeft het amusante karakter van de schelmenroman. Het boek overstijgt nergens het verhaal. Interessant is wel het feit dat Jongstra in Chris Holtser een volstrekte antiheld portretteert en in die zin een aangenaam tegenwicht biedt aan alle opgeklopte heldenverering waaraan in onze tijd kennelijk zo’n behoefte is.