De kunstgreep is oud: de verwoording van het verlangen als de realisatie ervan. De herhaling die inderdaad iets versterkends heeft, blijft intrigerend. Er bestaat iets als een parallellisme, als in de psalmen. Maar misschien legt de creativiteit van de schrijver het geheugen van de lezer die hij altijd ook is – hij begint nooit vanuit niets als dichter – tijdelijk stil.
Deze vier zinnen zeggen veel over het werk van Astrid Lampe. Maar ook volstrekt niets. Dat komt hierdoor: ze zijn alle afkomstig uit de voorbeeldige essaybundel over poëzie van Kees Fens De tweede stem. Ze hebben het dus in zich iets te kunnen zeggen over poëzie want ze zijn geschreven in een verband dat zich uitspreekt over poëzie. De zinnen komen echter uit verschillende essays en gaan over heel andere dichters en bundels. Maar Fens was een heel verstandige man, en indien zulke zinnen goed gesampled worden kan zo’n verzameling losse stukjes veelbetekenend worden.
In Lampe’s recentste bundel Rouw met diertjes bestaan twee van de drie afdelingen uit ‘gesamplede’ gedichten. De eerste met dichtregels die Lampe verkreeg door te grasduinen in de bundel Geboorten van het vers, uit de reeks ‘ Levende Franse poëzie’. De tweede afdeling is een sample uit vertalingen uit het Amerikaans. Is poëzie gemaakt van stukjes andere poëzie, wel poëzie? Welzeker, meent Fens hierboven. Maar misschien legt de ‘creativiteit van de dichter, de lezer die hij ook is over het algemeen wel even stil’. En moeten we dat ook eigenlijk wensen. Iedere dichter put uit een taalarsenaal, dat kan gebruikstaal zijn, maar ook ingedikte taal van anderen: poëzie. Lampe kan dus poëzie scheppen uit poëzie van anderen. En soms levert een opgedolven zin in een ontketend verband ook iets verbazingwekkend levends op.
Natuurlijk resoneert in de lezer die deze afdeling ‘dronken jol’ leest Arthur Rimbauds Bateau ivre mee en regelmatig botsen mooie archaïsche zinnen boeiend op technische samples:
Het manuscript drukt een vroegere versie van het gedicht af dan
verwondt hij zich, het fatale terugkeren verwondt hem.
Toch kan dit niet het sterkste deel van een dichterlijk oeuvre zijn: echte creativiteit schakelt het geheugen van de lezer die zij ook is immers tijdelijk uit. Dan doet Lampe het beter in Rouw met diertjes, de grootste en eerste afdeling van de bundel. Het gedicht:
rouw de
onmogelijk nog langer uit te stellen jetlag
viert uit boven het ravijn
van al te vast (samen nog)
net iets te blij aangestampt ruimtebeleven
en
vreet de hoogbouw
we dragged and dropped
(o lieve lust het stapelde)
de original images
into this workspace
jij (spoot je ralkleur jij)
nu stort je mij
een retestrak vloertje
grondig
grondig ground zero
laat op mijn beurt
(niks technisch engels)
mijn iCloud je rug krabben
etaleert het spectrum van leessensaties die Lampe’s bundel oplevert: bewondering (‘rouw als onmogelijk langer uit te stellen jetlag’ is een goed beeld) lachen: (‘net iets te blij aangestampt’) irritatie over het misverstand poëzie interessanter te maken door het te insemineren met Engels en een lichte vermoeidheid aangaande het zelfverwijzende universum van Lampe (Spuit je ralkleur is een titel van een van haar eerdere bundels) dan wel dwangmatig up to date zijn (het eerste gedicht in de Nederlandse literatuur met iCloud er in), en dan weer terug naar bewondering: de gedachte dat je verloren geliefde bijvoorbeeld nog ergens nabij je iCloud hangt is wel mesmerizing.
Spuit je ralkleur leverde overigens, evenals De memen van Lara een sprankelender en humoristischer universum op; nu leent rouw zich als thema misschien minder voor sprankeling en humor, gesteld moet dan misschien dat het soort poëzie dat Lampe schrijft zich minder leent voor rouw.
Dat realiseert de dichter zich ook, regelmatig verwijst ze naar haar ‘uitgeklede versie’ en ze maakt daarmee haar laatste bundel ook een versie schameler dan haar werk was. Maar dat is misschien ook juist precies wat rouw doet.
Deze recensie verscheen eerder in poëzieblad Awater (2013)