‘Durf te schijnen’ staat te lezen in Godface, de debuutbundel van Asha Karami, en waarachtig: deze bundel heeft zeker het lef te schijnen! En wel in een voorname goudgloed waarop de titel prijkt in zeer lange, uiteengerekte zwarte belettering, haast Art Deco. Een chic, oogstrelend visitekaartje dat typografisch ook tot in de puntjes verzorgd is. Maar hoe stralend is de inhoud en wie zit achter Godface? Over de identiteit van de debutante wordt slechts in de flaptekst een tipje van de sluier opgelicht. De mededeling dat de dichteres drie keer van naam veranderde en dat haar geboortedatum een ‘complex verhaal’ is veeleer een nieuwe sluier.
Eigentijdse inhoud
Asha Karami leerde in haar eerste zeven levensjaren vier talen , maar beschouwt geen daarvan als haar moedertaal. Ze is werkzaam als jeugdarts, yogadocent en ringarts bij vechtsportgala’s. Hier lijkt iemand te zijn opgestaan die het behaagt in het onbestemde haar bestemming te vinden. De bundel telt een vijftigtal gedichten, gelijkmatig verdeeld over vijf reeksen die vernoemd zijn naar districten van Taipei, de hoofdstad van Taiwan. Het zal de gemiddelde lezer een schijn van houvast geven dat elk van de vijf afdelingen gekoppeld is aan een gemoedsstemming, respectievelijk: agitatie, aversie, delirium, apathie en euforie.
Zo klassiek tijdloos als het omslag, zo eigentijds daarentegen is de inhoud. De openingsregels van het eerste gedicht spreken boekdelen: ‘plannen, Eye Yikes / in de spiegel een nee, speelgoed en peuter / rode tint voor een uurrace’. Volgt een spervuur aan mededelingen waaraan nauwelijks een touw valt vast te knopen. Gelegenheid om weg te dromen krijgt de lezer niet. Deze gedichten zijn klaarwakker, streetwise en illusieloos: ‘er gebeurt nooit iets wat je leven verandert’.
Meerdere beelden werken op elkaar in, werkelijkheden lopen door elkaar heen. Een gedicht kan de toonzetting hebben van een enquêtevraag, of een relaas van een gesprek dat nergens heen gaat. Zo fluïde en eigengereid als de identiteit van de maker, zo weinig trekken deze gedichten zich iets van een afbakening aan. Nauwelijks leestekens, en springend naar een volgend detail. Indrukken van buiten, aandoeningen van binnen. Dat een en ander ontregelend werkt mag duidelijk zijn. De binnenflap citeert de zelfverzekerde dichtregel: ‘ik ga niet op zoek naar iets / dat niet op zoek is naar mij’. De lezer zal zich afvragen of deze gedichten wel op zoek zijn naar hem.
Wie zoekt zal het vinden
De lezer kan ook zijn eigen wijsheid inbrengen en menen: wie zoekt zal vinden! De inhoud voert je dan misschien niet naar een bestemde plek, maar het kan de stem zijn met wie je op reis wilt door deze bundel. Een stem die soms prettig is te volgen, maar vaak moeilijk, waarbij je soms dwalend achterblijft en op de tast moet volgen. In deze gedichten houdt het ongerijmde open huis en heet de lezer van harte welkom.
Wie bereid is tot zoeken, stuit op enige constanten. Zo komen er onderlinge familierelaties ter sprake. Behalve een moeder, jonger zusje, broer, ‘mijn kind’ en zelfs een hond met epilepsie heerst vooral een afwezige vader. Er is sprake van een ik die zich naar hartenlust aan zichzelf onttrekt: ‘ergens anders was ik een ander’. Die over meerdere identiteiten beschikt: ‘ik had me voorgenomen dat drie / van mijn vijf gezichten op elkaar zouden lijken’. Die zich kan opdelen: ‘als ik overlijd wil ik erbij zijn / ik wil het niet in mijn slaap ik / wil afscheid nemen en niet zonder mij doodgaan’.
De ik verwijst niet steeds naar dezelfde persoon: ‘ik ben geboren met twee vagina’s’ versus ‘mijn leven begon heel gewoon behalve die ene keer/ dat de buurman probeerde aan mijn penis te zitten’.
Toch lijkt er tenminste bij één van die identiteiten een link met Iran. De ik-persoon, is van vele markten thuis en doet pogingen zich te omschrijven, haar (of soms ‘zijn’) identiteit te bepalen. De ik is bezig zich te positioneren temidden van de wereld en de relaties om haar heen. In die relaties geldt: ‘je moet eerst bij jezelf een masker / opdoen dan pas een ander helpen’. Al blijft vermoedelijk ook zonder masker de ene mens voor de andere een raadsel: ‘wie iemand werkelijk is daar zul je nooit achterkomen / zei iemand laatst tegen me’.
Verzonnen woorden
Langzaamaan rijst het beeld van een ik die niet ongeschonden tot haar huidige gedaante(s) is aanbeland: ‘omdat niemand mij / een naam gaf / noemde ik mezelf naar mijn hond / het is mijn zachte stijl’
Elders staat: ‘ik was zo geïsoleerd dat ik mijn eigen woorden verzon’, zoals: ‘vlinderskogels’ of ‘regenvalregels’. De ik ziet zichzelf niet de oorlog winnen, zoals ze schrijft, maar heeft vermoedelijk wel het nodige aan geweld en verwoesting ondervonden. In de tussenafdeling Nachtboek waarin aan dromen ontleende teksten zijn verzameld, staat dit filmische, desolate beeld:
‘bijna iedereen en alles in het land is dood
ik moet bloemen halen voor de doden
loop lange afstanden door verlaten gebieden
er is nog één plek ver weg waar bloemen zijn
loop langs een ruïne
iemand woont daar
hij vertelt me dat in zijn dorp ook bijna niemand meer leeft
en waar ik bloemen kan vinden’
Iets te nadrukkelijk afwijkend
Dichterlijke zinnen als ‘de zon schijnt met de helderheid van de maan’ wisselen af met nuchtere, : ‘in de auto zingt ze met alle liedjes mee / af en toe een slok uit haar thermos’. Sommige titels lijken net iets te nadrukkelijk afwijkend gekozen, zoals donuts zijn niet halal. De (onder)zoekende toon van deze gedichten boort zich soms eigenzinnig door de logica heen, met een navenant verfrissende uitwerking: ‘ze zeggen dat je geluk zelf in de hand hebt / alsof ze weten hoe mijn handen eruitzien’
of: ‘meer dan 90 procent van de problemen / is opgelost als iedereen in zijn eigen kamer / blijft maar ik wil het nu hebben over / de problemen die ontstaan binnenskamers’
Hier worden geen gepolijste levenswijsheden uitgebroed, maar stekelige vruchten van eigen oogst gepresenteerd die uitnodigen tot reflectie: ‘zelfs lichtsnelheid is geen constante / de natuur houdt van haar vrijheid / ik betreur mijn toekomstige gedragingen’
Het wat langere naamloze slotgedicht van de afdeling Yonghe (apathie), springt er uit. Met als motto een citaat uit de beroemde Brief an den Vater van Franz Kafka: ‘Irgendeine Ahnung dessen, was ich sagen will, hast Du merkwürdigerweise.‘ Het gedicht behelst twaalf, in lengte afnemende pogingen om zich per brief tot een verdwenen vader te richten: ’34 jaar geleden kwam ik ter wereld en jij was jij.’ Aanvankelijk is de toon nonchalant, een tikje aangeschoten misschien: ‘hoewel dit een zinvolle brief is, denk ik dat het tijd is om contact met mij op te nemen. laat me je een beetje over mezelf vertellen’. Volgen enkele mededelingen en de wens ‘ik hoop van je te horen wat je belangrijk vindt. liefs, a’.
In de tweede variant wijzigt de toon van de zinnen al: ‘ik ben 34 jaar geleden geboren en jij bent een van hen. jaardag op 23 juli en ieder jaar is het tijd om mezelf goed te leren kennen voor mijn verslag aan jou.’ Er worden ook andere beweringen gedaan. In de eerste versie was a. arts in amsterdam. In de tweede dokter in londen.
Grammaticaal steeds ontwrichtender
De derde versie begint met: ‘ik ben geboren op 34-jarige leeftijd en waar ben jij. mijn kind is jarig op 23 juli en jaarlijks herhaalt jouw verhaal en mijn verhaal. hoewel deze boodschap mij nog steeds een raadsel is, blijf ik hem lezen. vertel me iets over mezelf’. Ze is nu ‘een dokter in het bos.’ De versies worden niet alleen geleidelijkaan korter, maar ook waanzinniger en grammaticaal steeds ontwrichtender. ‘mijn geluk is 34, het spijt me. jaar na jaar voor u en mij en onze heer van 23 juli. hoe het ook zij, het is moeilijk’ wordt vervolgens: ‘mijn vreugde 34, gecondoleerd op 23 juli richt ik me van jou tot onze schepper. wat de reden ook is, het is leeg.’
Er is sprake van een opklimmende graad van defragmentatie, qua inhoud, vorm, qua alles. De laatste, twaalfde versie, toont nog slechts een paar éénlettergrepige woordjes die tussen eigenaardige toetsenbordtekens staan, zoals: ‘+. lief.>.’ Als was alle hoop ten grave gedragen en rest er slechts tragiek. In dit gedicht gebeurt iets en als lezer onderga je het! Al kun je er niet precies je vinger achter krijgen. Gegeven het feit dat Franz Kafka het met zijn vader ook niet makkelijk had, voel je als lezer de worsteling tussen a en haar vader. Begrijpelijk dat zo’n gedicht niet de bundel opent, maar wanneer je dit gedicht eenmaal gelezen hebt, ga je het overige met andere ogen (terug)lezen.
‘durf te schijnen zei Ze
perfectie bestaat want perfectie is een mentaliteit
discipline en anarchie
is alles wat ik nodig heb’
Inderdaad: durf te schijnen, maar met haar discipline en anarchie laat Asha Karami het ook schrijnen. Of deze poëzie vrijblijvend is? Dacht het niet.