Toen schrijver/kunstenaar Armando (pseudoniem van Herman Dirk van Dodeweerd, 1929-2018) in 1979 op uitnodiging van de Deutsche Akademische Dienst naar Berlijn vertrok, was het idee er een jaar te blijven. Hij is echter nooit meer vertrokken. Vanuit zijn nieuwe woonplaats schreef Armando van 1980 tot 1986 zijn Verslag uit Berlijn voor de Culturele Bijlage van de NRC . De stukken verschenen in drie boeken, Uit Berlijn, Machthebbers en Krijgsgewoel. Uitgeverij Schokland heeft de drie delen nu gebundeld en prachtig uitgegeven in de serie Kritische Klassieken.
Gemene eenzaamheid
Zowel in de boeken als in het beeldende werk van Armando staat de Tweede Wereldoorlog centraal. Niet vreemd aangezien de in de Amsterdamse Pijp geboren tiener tijdens de oorlogsjaren nabij kamp Amersfoort woonde en zich terdege bewust was van de gruwelijkheden in het kamp. De oorlog liet hem nooit meer los. Berlijn fascineerde hem vanwege het alom aanwezige verleden en de door de oorlog veroorzaakte lelijkheid, waar hij schoonheid in zag. ‘Want er zijn ook dingen die niet mooi zijn, maar toch mooi zijn. Oorlogstuig bijvoorbeeld. En buit, oorlogsbuit. Ook: de muur. Zoals men weet is de muur, die van hier, een onzedelijk bouwseltje, maar buitengewoon mooi: gemene eenzaamheid.’ Ergens anders zegt hij ‘De schoonheid is daar waar je haar hebben wilt. Maar vooral waar ze jou hebben wil, want ze dringt zich op, en wel dan als je haar nooit zou verwachten.’
In Berlijn was Armando meer dan waar dan ook op zijn plek. ‘Het handjevol gelukkigen, dat met mijn werk vertrouwd is en mijn thematiek kent, weet dat ik me hier in het hol van de leeuw bevind. Dat geeft deels, vreemd genoeg, een vertrouwd gevoel, een gevoel eindelijk weer thuis te zijn in het ongemakkelijke verleden, maar het spreekt vanzelf dat zo’n levenshouding beklemmend werkt.’ Toch is die beklemming niet nadrukkelijk aanwezig, daarvoor is Armando’s nieuwsgierigheid voor wat hij dagelijks tegenkomt te groot. Deze stukken zijn vooral een ontdekkingstocht door het na-oorlogse, door de Muur gescheiden Berlijn, met altijd weer die oorlog die geen enkel verhaal ongemoeid laat. ‘Berlijn is dus geen mooie stad, maar wel een boeiende stad. Boeiend door de soms ondraaglijke spanning tussen een schijnbaar onbekommerd heden en een beklemmend verleden.’
‘Het heden als vermomd verleden’
J. Heymans spreekt in zijn fraaie nawoord van ‘Het heden als vermomd verleden’. Al sinds Kamp Amersfoort en de Tweede Wereldoorlog is Armando gefascineerd door wat hij het schuldig landschap noemt. ‘De gedachte van het schuldig landschap ligt nogal voor de hand. Het heeft me eigenlijk altijd verbaasd dat een ander nooit op dat idee is gekomen. […] Je ondergaat de onverschilligheid van de stille getuigen en tegelijkertijd ontdek je de schoonheid van wat er over is gebleven. Inderdaad, dat is in een notendop ook mijn thematiek’, zo citeert Heymans Armando. Dat schuldige landschap komen we ook in deze stukken tegen. Onder de naam Flarden groepeert Armando steeds een handvol ultrakorte verhalen, getuigenverklaringen die altijd weer uitkomen bij de oorlog. Hij tekent ze op, als een journalist die de mensen hun verhaal laat vertellen, zonder commentaar. Altijd blijft hij de Beobachter, veel meer dan duider; dat mag de lezer zelf doen.
Een treffend voorbeeld is de man die vertelt hoe vooral de situaties direct na de bombardementen op Berlijn de ware hel betekenden. ‘En dan moesten we proberen de mensen te redden, ik zat in zo’n reddingsploeg. Ik heb gevallen meegemaakt van mensen die er onmogelijk uitgehaald konden worden, maar je hoorde ze wel schreeuwen en roepen. Afschuwelijk. Ik wil er eigenlijk niet meer aan denken, maar dat lukt me niet zo. En als ik nou als ouwe kerel door Berlijn wandel kom ik soms langs die straten en dan denk ik: hier was het, hier schreeuwden ze. En nu staan er nieuwe huizen of er spelen kinderen.’
Elk stuk komt vroeger of later weer uit bij de oorlog, met meningen en herinneringen die niet in zwart-wit te vangen zijn. ‘Ze willen graag van mij horen dat alle oudere Duitsers, die ik spreek of gesproken heb, nazi’s, fascisten of minstens fascistoïde zijn. Maar ik zeg dat niet, want het is niet zo. Dat zou wel erg eenvoudig zijn.’ De verslagen vormen een niet-aflatende stroom aan getuigenissen. Was iemand nou wel of geen enthousiaste nazi? De beweegredenen zijn vaak vaag, en gestuurd door zowel pragmatisme en schaamte als ontkenning en hypocrisie. Met als constante dat voor velen Hitler zeker in zijn beginjaren de redding betekende, want hij bezorgde het leger van werklozen werk. ‘De vele getuigen leven nog. We kunnen dit feit niet plechtig genoeg onder ogen zien. Getuigen, die tot het eind toe in dat Rijk geloofd hebben, getuigen, die aanvankelijk begeistert waren, maar later ernstig teleurgesteld, mede omdat het zo slecht ging; getuigen, die toentertijd te jong waren om anders te kunnen denken, en nu met enige verbijstering terugblikken; getuigen, die geleden hebben; getuigen, die alleen maar geleefd hebben, zo goed en zo kwaad als het ging en nu gemakshalve in het verleden leven.’
Droog-humoristische ondertoon
Opvallend is de Selbsthass van vooral de jongere, na-oorlogse generatie, vermengd met blind idealisme richting DDR en Oostblok. Een Oostduitse schrijver die ‘van de ene dag op de andere z’n land werd uitgelazerd’ barst in huilen uit als hij door ‘een vriendelijke man met lange baard en inspraaksandalen’ bestraffend wordt gevraagd waarom hij de sociaal voorbeeldige DDR heeft verruild voor de ‘fascistische Bondsrepubliek’. ‘Hij wist nog niet dat juist deze rechtschapen lieden hier en daar wat abuis zijn.’ Met name in die passages doet Armando’s nonchalante, nuchtere stijl met droog-humoristische ondertoon soms denken aan Karel van het Reve of Bob den Uyl. ‘Er zijn ook schrijvers die het betreuren dat ze alles mogen schrijven, dat ze geen gevaar lopen. Ze kijken jaloers naar landen waar schrijvers in tuchthuizen komen of in inrichtingen. Daar wordt, zeggen ze, een schrijver tenminste nog serieus genomen en bij ons niet. De nazi’s namen de schrijvers en schilders ook serieus, ze vermoordden ze of ze verboden ze te schrijven en te schilderen. Toch waren deze schrijvers en schilders de nazi’s niet dankbaar, er is mij tenminste nooit iets van dien aard ter ore gekomen.’
Het is dan ook niet vreemd dat hij in Oost-Berlijn meer realiteitszin tegenkomt. ‘Roemenië is populair bij jullie in het Westen, omdat het zich onafhankelijk opstelt tegenover Rusland. Maar wat de binnenlandse politiek betreft is Ceaucescu, met z’n familieleden, een van de grootste tirannen die er rondlopen. Daar verdwijnen nog steeds mensen van de ene dag op de andere. Jullie hebben het altijd over Zuid-Amerika, ik merk nooit dat er bij jullie gedemonstreerd wordt tegen Roemenië.’
We zijn inmiddels zo’n veertig jaar verder. De muur is al lang verdwenen, Berlijn is weer één stad, en verreweg de meeste getuigen zijn overleden. Des te waardevoller worden deze prachtige en nog altijd uitermate leesbare verslagen als document van het na-oorlogse, verdeelde Berlijn.